Vandaag de dag wordt deze vraag weer actueel. Door financiële tegenslagen ziet uw werkgever zich genoodzaakt uw arbeidsovereenkomst te beëindigen. Vanwege uw ontslag ontvangt u een schadeloosstelling. Met de ontslagvergoeding wordt regelmatig een lijfrenteverzekering gefinancierd. Moet u de schadeloosstelling of de (uitkeringen uit de) lijfrenteverzekering met uw echtgenoot of echtgenote delen?
U vraagt zich dit waarschijnlijk enkel af in geval van echtscheiding. Als u getrouwd bent in gemeenschap van goederen, moet bij een scheiding de (ontbonden) gemeenschap worden verdeeld. Als de ontslagvergoeding of de lijfrenteverzekering onderdeel uitmaakt van die gemeenschap, maakt uw ex-partner aanspraak op de helft daarvan.
De gemeenschap omvat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de ontslagvergoeding en wat daarmee gefinancierd is gemeenschappelijk wordt. Zo eenvoudig is het echter niet. Goederen die op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet. Of een goed op een bijzondere wijze verknocht is, hangt af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Uit de rechtspraak volgt dat een ontslagvergoeding afhankelijk van de omstandigheden kan worden aangemerkt als een goed dat op bijzondere wijze aan een echtgenoot is verknocht en dat die verknochtheid zich er tegen verzet dat de ontslagvergoeding (in zijn geheel) in de gemeenschap valt.
Het gaat dan met name om een ontslagvergoeding die bedoeld is als inkomenssuppletie. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de inkomstenderving tot aan het moment van de echtscheiding en de periode daarna. De vergoeding die ziet op aanvulling van het inkomen tot aan de datum van echtscheiding valt in de gemeenschap. Inkomen uit arbeid tijdens het huwelijk zou immers ook bij de verdeling zijn betrokken. De vergoeding die betrekking heeft op de periode na het huwelijk en al dan niet is uitgekeerd, wordt beschouwd als bijzonder verknocht. Dit deel van de vergoeding hoeft u niet met uw ex-partner te delen. Dit gaat ook op als de ontslagvergoeding is aangewend voor een lijfrenteverzekering. De (restant)waarde van de polis en de termijnen die nog niet zijn uitgekeerd, hoeft u niet te verdelen.
De ontslagvergoeding wordt als het ware uit elkaar getrokken. Het is begrijpelijk dat daarover tijdens de echtscheidingsprocedure strijd kan ontstaan. Vooral als niet duidelijk is wat de aard is van de ontslagvergoeding en welk deel van de vergoeding betrekking heeft op reeds gederfde en toekomstige te derven inkomsten.
Als uw arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en u een schadeloosstelling ontvangt, is het raadzaam in de beëindigingsovereenkomst de ontslagvergoeding helder te specificeren. Uit die specificatie moet voornamelijk volgen op welke periode de vergoeding wegens inkomensderving betrekking heeft. Als dat niet duidelijk blijkt, kunt u in bewijsproblemen komen en loopt u het risico dat uw ex-partner deelt in een vergoeding die bedoeld is voor uw toekomst.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-
Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Boskamp & Willems is een onafhankelijk, middelgroot advocatenkantoor en is werkzaam op de meest uiteenlopende rechtsgebieden. Van verbreking samenleving, erfrecht en arbeidsvoorwaarden, tot en met burenrecht, faillissementsrecht, bedrijfsadvisering en letselschade.
woensdag 1 december 2010
Eerlijk zullen we alles delen | Boskamp en Willems Advocaten
Labels:
Bestuursrecht,
Boskamp en Willems,
Boskamp en Willems Advocaten,
mr. R.J.M. van Dalen,
Recht,
Ron van Dalen
donderdag 11 november 2010
WEIGERACHTIGE WERKNEMERS …
Werkgever en werknemer worden geacht zich beiden in spannen voor re-integratie van een zieke werknemer. Maar wat te doen als een zieke werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie. De wet geeft dan de mogelijkheid om de loonbetaling op te schorten of stop te zetten, maar zou de werkgever ook over mogen gaan tot ontslag?
Een recente uitspraak van de kantonrechter te Haarlem, mr. Visser (ook wel bekend als ‘de Rijdende Rechter’) laat zien dat ontslag (op staande voet) niet de aangewezen sanctie is, ook niet als de werknemer het erg bont maakt.
Een werknemer meldde zich ziek met rugklachten. De werkgever vertrouwde deze ziekmelding niet. Nadat de werknemer tot tweemaal toe niet bij werkgever was verschenen voor een gesprek zette werkgever het loon stop. Vervolgens legde de bedrijfsarts een huisbezoek af. Hij trof werknemer niet aan. Werkgever handhaafde de stopzetting van de loonbetaling. Nadat de werknemer ook niet was verschenen op een eerste oproep van de bedrijfsarts, verscheen hij wel op een tweede oproep. Bij die gelegenheid bleek de pols van werknemer in het gips te zitten. Hij weigerde echter te zeggen waarom. Op basis van de welbekende informatie oordeelde de bedrijfsarts toch dat werknemer niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Vervolgens startte de werknemer een kort geding om loonbetaling af te dwingen. De kantonrechter wees de vordering tot loonbetaling af, kort gezegd omdat werknemer onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, onder meer omdat de bedrijfsarts geen toestemming kreeg om informatie in te winnen bij de huisarts. Na de zitting kreeg de bedrijfsarts alsnog toestemming om informatie in te winnen bij de huisarts. Nadat de werknemer weer was opgeroepen bij de bedrijfsarts, verscheen hij opnieuw niet. Vervolgens stelde de werknemer allerlei voorwaarden aan een gesprek bij de bedrijfsarts waarmee de bedrijfsarts niet akkoord ging.
Voor werkgever was de maat vol en de werknemer werd op staande voet ontslagen vanwege zijn weigering om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Het UWV stelde daarna nog vast dat werknemer in staat was het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken en dat hij eveneens in staat was aangepast werk te verrichten. Het UWV oordeelde kort gezegd dat werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen had verricht.
De kantonrechter moest oordelen of het ontslag terecht was. De kantonrechter vond dat het ontslag op staande voet geen gerechtvaardigd middel was om het slepende conflict tussen partijen te beslechten. Werknemer was natuurlijk blij met deze beslissing en vond dat hij recht had op loon, nu het ontslag geen stand hield. Maar de rechter wees deze vordering grotendeels af, omdat de werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie had gedaan. De werknemer had bij de bedrijfsarts kunnen en moeten verschijnen, wist hoe belangrijk dit was en had zijn re-integratie willens en wetens belemmerd door niet op te komen dagen. De eerdere overwinning leverde de werknemer dus uiteindelijk bar weinig op.
Deze uitspraak bevestigt dat werkgevers loonopschorting of loonstopzetting mag inzetten in discussies over arbeidsongeschiktheid en het meewerken aan re-integratie. Ontslag daarentegen wordt slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd geacht.
Marcel Kokx
(hoofd) sectie arbeidsrecht
Boskamp & Willems Advocaten
Dr. Holtroplaan 42, Eindhoven
m.kokx@boskampwillems.nl
040-2501469
Een recente uitspraak van de kantonrechter te Haarlem, mr. Visser (ook wel bekend als ‘de Rijdende Rechter’) laat zien dat ontslag (op staande voet) niet de aangewezen sanctie is, ook niet als de werknemer het erg bont maakt.
Een werknemer meldde zich ziek met rugklachten. De werkgever vertrouwde deze ziekmelding niet. Nadat de werknemer tot tweemaal toe niet bij werkgever was verschenen voor een gesprek zette werkgever het loon stop. Vervolgens legde de bedrijfsarts een huisbezoek af. Hij trof werknemer niet aan. Werkgever handhaafde de stopzetting van de loonbetaling. Nadat de werknemer ook niet was verschenen op een eerste oproep van de bedrijfsarts, verscheen hij wel op een tweede oproep. Bij die gelegenheid bleek de pols van werknemer in het gips te zitten. Hij weigerde echter te zeggen waarom. Op basis van de welbekende informatie oordeelde de bedrijfsarts toch dat werknemer niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Vervolgens startte de werknemer een kort geding om loonbetaling af te dwingen. De kantonrechter wees de vordering tot loonbetaling af, kort gezegd omdat werknemer onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, onder meer omdat de bedrijfsarts geen toestemming kreeg om informatie in te winnen bij de huisarts. Na de zitting kreeg de bedrijfsarts alsnog toestemming om informatie in te winnen bij de huisarts. Nadat de werknemer weer was opgeroepen bij de bedrijfsarts, verscheen hij opnieuw niet. Vervolgens stelde de werknemer allerlei voorwaarden aan een gesprek bij de bedrijfsarts waarmee de bedrijfsarts niet akkoord ging.
Voor werkgever was de maat vol en de werknemer werd op staande voet ontslagen vanwege zijn weigering om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Het UWV stelde daarna nog vast dat werknemer in staat was het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken en dat hij eveneens in staat was aangepast werk te verrichten. Het UWV oordeelde kort gezegd dat werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen had verricht.
De kantonrechter moest oordelen of het ontslag terecht was. De kantonrechter vond dat het ontslag op staande voet geen gerechtvaardigd middel was om het slepende conflict tussen partijen te beslechten. Werknemer was natuurlijk blij met deze beslissing en vond dat hij recht had op loon, nu het ontslag geen stand hield. Maar de rechter wees deze vordering grotendeels af, omdat de werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie had gedaan. De werknemer had bij de bedrijfsarts kunnen en moeten verschijnen, wist hoe belangrijk dit was en had zijn re-integratie willens en wetens belemmerd door niet op te komen dagen. De eerdere overwinning leverde de werknemer dus uiteindelijk bar weinig op.
Deze uitspraak bevestigt dat werkgevers loonopschorting of loonstopzetting mag inzetten in discussies over arbeidsongeschiktheid en het meewerken aan re-integratie. Ontslag daarentegen wordt slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd geacht.
Marcel Kokx
(hoofd) sectie arbeidsrecht
Boskamp & Willems Advocaten
Dr. Holtroplaan 42, Eindhoven
m.kokx@boskampwillems.nl
040-2501469
maandag 1 november 2010
Arbeidsrecht
Ontslag, arbeidsvoorwaarden, CAO, ambtenarenrecht
De gespecialiseerde advocaten in de sectie Arbeidsrecht opereren zowel in de advies- als de procespraktijk. Zij treden op voor werkgevers, veelal bedrijven uit het regionale MKB, maar ook voor non-profitorganisaties. Ook ondernemingsraden en individuele werknemers kunnen bij Boskamp & Willems uitstekend terecht. Specialistische kennis is eveneens voorhanden in ambtenarenzaken.
We stellen arbeidsovereenkomsten, oproepcontracten, uitzendovereenkomsten en personeelsreglementen op. Duidelijkheid kan hier veel problemen voorkomen. Werknemers kunnen bij ons terecht bij twijfel over bijvoorbeeld hun salaris of andere arbeidsvoorwaarden, zoals een concurrentiebeding.
Arbeidsconflicten kunnen gepaard gaan met langdurige en kostbare gerechtelijke procedures. Tijdige advisering kan sturing geven aan het P&O-beleid, waardoor conflicten tot een minimum worden beperkt en hoge afkoopsommen als gevolg van verkeerde keuzes worden voorkomen. Mocht een procedure uiteindelijk onvermijdelijk zijn, dan treden wij daadkrachtig op, met ruime aandacht voor zaken als afvloeiingsregelingen en outplacement.
Andere terreinen waarop de sectie Arbeidsrecht actief is, zijn onder meer:
• Mediaton
• CAO’s
• arbeid en zorg
• arbeidsomstandigheden
• arbeidsongeschiktheid en reïntegratie
• reorganisaties en herstructureringen
• medezeggenschapskwesties
• het uitzenden van personeel
• pensioenkwesties
• gelijke behandeling
De gespecialiseerde advocaten in de sectie Arbeidsrecht opereren zowel in de advies- als de procespraktijk. Zij treden op voor werkgevers, veelal bedrijven uit het regionale MKB, maar ook voor non-profitorganisaties. Ook ondernemingsraden en individuele werknemers kunnen bij Boskamp & Willems uitstekend terecht. Specialistische kennis is eveneens voorhanden in ambtenarenzaken.
We stellen arbeidsovereenkomsten, oproepcontracten, uitzendovereenkomsten en personeelsreglementen op. Duidelijkheid kan hier veel problemen voorkomen. Werknemers kunnen bij ons terecht bij twijfel over bijvoorbeeld hun salaris of andere arbeidsvoorwaarden, zoals een concurrentiebeding.
Arbeidsconflicten kunnen gepaard gaan met langdurige en kostbare gerechtelijke procedures. Tijdige advisering kan sturing geven aan het P&O-beleid, waardoor conflicten tot een minimum worden beperkt en hoge afkoopsommen als gevolg van verkeerde keuzes worden voorkomen. Mocht een procedure uiteindelijk onvermijdelijk zijn, dan treden wij daadkrachtig op, met ruime aandacht voor zaken als afvloeiingsregelingen en outplacement.
Andere terreinen waarop de sectie Arbeidsrecht actief is, zijn onder meer:
• Mediaton
• CAO’s
• arbeid en zorg
• arbeidsomstandigheden
• arbeidsongeschiktheid en reïntegratie
• reorganisaties en herstructureringen
• medezeggenschapskwesties
• het uitzenden van personeel
• pensioenkwesties
• gelijke behandeling
dinsdag 26 oktober 2010
Landelijk uniforme klachtenafhandeling advocatuur
Persbericht 21 oktober 2010
Landelijk uniforme klachtenafhandeling advocatuur
Mensen die klachten hebben over een advocaat moeten in de toekomst overal in Nederland op dezelfde wijze worden geholpen. Ook moeten de scholingseisen voor advocaten in alle regio’s hetzelfde worden.
In een advies aan de Nederlandse Orde van Advocaten doet de commissie Bestuurlijke Vernieuwing onder meer deze voorstellen om te komen tot landelijke harmonisering. Naast harmonisering bepleit de commissie onder leiding van advocaat-generaal bij de Hoge Raad jhr.mr.J.L.R.A. Huydecoper, een slagvaardiger en efficiëntere Orde van Advocaten met een duidelijke uitstraling naar de buitenwereld. Dit betekent dat de huidige structuur op de schop moet. De twintig Ordes van nu moeten worden samengevoegd en ondergebracht bij één landelijke Orde van Advocaten.
Algemeen deken Jan Loorbach van de Orde is ingenomen met het advies om tot één Orde te komen. Hij denkt dat de slagkracht van de Orde erdoor zal worden vergroot. ,,En dat is zeer wenselijk.’’ Loorbach wijst erop dat de huidige structuur van de Orde in 1952 is ontstaan toen de Orde werd opgericht. Sindsdien is het aantal advocaten van 1600 naar 16.000 gestegen, is een vergaande specialisatie ontstaan en zijn er veel zeer grote kantoren bij gekomen.
Om het besluitvormingsproces bij de Orde sneller te laten verlopen, stelt Huydecoper voor het College van Afgevaardigden te verkleinen. Het College is een soort advocatenparlement dat alle maatregelen van het Ordebestuur moet goedkeuren. Huydecoper vindt dat het College anders moet worden samengesteld. Volgens hem moet het aantal afgevaardigden in het College meer in overeenstemming zijn met het aantal advocaten in een arrondissement.
Huydecoper volgt in zijn advies de nieuwe gerechtelijke kaart door het totale aantal arrondissementen terug te brengen tot tien. De overgebleven tien dekens blijven verantwoordelijk voor het toezicht op de advocatuur. Wel moeten ze hun plek in het College van Afgevaardigden afstaan.
Rapport Op Orde - advies van de commissie Bestuurlijke Vernieuwing
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met woordvoerder Yvonne Wiggers van de Nederlandse Orde van Advocaten op 06-12856797 of y.wiggers@advocatenorde.nl
Bron: http://www.advocatenorde.nl/nieuws/default.asp?view=details&artikel=660
Landelijk uniforme klachtenafhandeling advocatuur
Mensen die klachten hebben over een advocaat moeten in de toekomst overal in Nederland op dezelfde wijze worden geholpen. Ook moeten de scholingseisen voor advocaten in alle regio’s hetzelfde worden.
In een advies aan de Nederlandse Orde van Advocaten doet de commissie Bestuurlijke Vernieuwing onder meer deze voorstellen om te komen tot landelijke harmonisering. Naast harmonisering bepleit de commissie onder leiding van advocaat-generaal bij de Hoge Raad jhr.mr.J.L.R.A. Huydecoper, een slagvaardiger en efficiëntere Orde van Advocaten met een duidelijke uitstraling naar de buitenwereld. Dit betekent dat de huidige structuur op de schop moet. De twintig Ordes van nu moeten worden samengevoegd en ondergebracht bij één landelijke Orde van Advocaten.
Algemeen deken Jan Loorbach van de Orde is ingenomen met het advies om tot één Orde te komen. Hij denkt dat de slagkracht van de Orde erdoor zal worden vergroot. ,,En dat is zeer wenselijk.’’ Loorbach wijst erop dat de huidige structuur van de Orde in 1952 is ontstaan toen de Orde werd opgericht. Sindsdien is het aantal advocaten van 1600 naar 16.000 gestegen, is een vergaande specialisatie ontstaan en zijn er veel zeer grote kantoren bij gekomen.
Om het besluitvormingsproces bij de Orde sneller te laten verlopen, stelt Huydecoper voor het College van Afgevaardigden te verkleinen. Het College is een soort advocatenparlement dat alle maatregelen van het Ordebestuur moet goedkeuren. Huydecoper vindt dat het College anders moet worden samengesteld. Volgens hem moet het aantal afgevaardigden in het College meer in overeenstemming zijn met het aantal advocaten in een arrondissement.
Huydecoper volgt in zijn advies de nieuwe gerechtelijke kaart door het totale aantal arrondissementen terug te brengen tot tien. De overgebleven tien dekens blijven verantwoordelijk voor het toezicht op de advocatuur. Wel moeten ze hun plek in het College van Afgevaardigden afstaan.
Rapport Op Orde - advies van de commissie Bestuurlijke Vernieuwing
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met woordvoerder Yvonne Wiggers van de Nederlandse Orde van Advocaten op 06-12856797 of y.wiggers@advocatenorde.nl
Bron: http://www.advocatenorde.nl/nieuws/default.asp?view=details&artikel=660
maandag 25 oktober 2010
Oprichting en inrichting van een BV in de toekomst eenvoudiger
Het BV-recht wordt vereenvoudigd en geflexibiliseerd. Reden daarvoor is dat de huidige wetgeving niet meer aansluit op de praktijk. Zo kent het BV-recht een aantal organen, waaronder de aandeelhouders, het bestuur en de directeur. Elk orgaan dient overleg te plegen met het andere orgaan en elk orgaan dient eigen besluiten te nemen.
In de praktijk is er echter sprake van veel "eenmans-BV's", waarbij één persoon zowel aandeelhouder als het bestuur als de directeur is; in dat geval vormt de huidige wetgeving een onnodige belemmering.
In de nieuwe wetgeving wordt hierop ingespeeld: veel dwingende regels verdwijnen en ondernemers wordt de mogelijkheid geboden om in de statuten af te wijken van de wet. Zo kan een BV slagvaardiger ingericht worden.
Een andere belangrijke wijziging in het kader van de oprichting is de afschaffing van het minimum van € 18.000,= als startkapitaal. Een minimumkapitaal is niet langer verplicht. In de huidige wetgeving is dit startkapitaal bedoeld als een bescherming voor crediteuren, maar in de praktijk komt hier weinig tot niets van terecht. In de toekomst kunnen ondernemers zelf bepalen welk bedrag zij inbrengen in de B.V. Daar tegenover staat overigens wel een verruimde aansprakelijkheid voor de bestuurders. Bestuurders kunnen namelijk aansprakelijk gehouden worden indien zij onzorgvuldig te werk gaan bij het uitkeren van winst of reserves aan aandeelhouders.
Verder worden de verplichte blokkeringsregeling, de bankverklaring en de accountantsverklaring bij inbreng in natura afgeschaft. Daardoor wordt de oprichting van een B.V. alleen maar gemakkelijker alsook de overdraagbaarheid van de aandelen van de B.V.
De nieuwe wet wordt waarschijnlijk gelijktijdig ingevoerd met de nieuwe Wet Personenvennootschappen. Deze wet ziet onder meer op de verdwijning van de maatschap en de vennootschap onder firma; in de plaats daarvoor komen de openbare vennootschap en de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid terug. De inwerkingtreding van beide wetten staat nog steeds gepland voor 1 januari 2009.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het nieuwe BV-recht, kunt u contact opnemen met:
Mr. J.M.J.E. (Yolanda) Jegerings
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
In de praktijk is er echter sprake van veel "eenmans-BV's", waarbij één persoon zowel aandeelhouder als het bestuur als de directeur is; in dat geval vormt de huidige wetgeving een onnodige belemmering.
In de nieuwe wetgeving wordt hierop ingespeeld: veel dwingende regels verdwijnen en ondernemers wordt de mogelijkheid geboden om in de statuten af te wijken van de wet. Zo kan een BV slagvaardiger ingericht worden.
Een andere belangrijke wijziging in het kader van de oprichting is de afschaffing van het minimum van € 18.000,= als startkapitaal. Een minimumkapitaal is niet langer verplicht. In de huidige wetgeving is dit startkapitaal bedoeld als een bescherming voor crediteuren, maar in de praktijk komt hier weinig tot niets van terecht. In de toekomst kunnen ondernemers zelf bepalen welk bedrag zij inbrengen in de B.V. Daar tegenover staat overigens wel een verruimde aansprakelijkheid voor de bestuurders. Bestuurders kunnen namelijk aansprakelijk gehouden worden indien zij onzorgvuldig te werk gaan bij het uitkeren van winst of reserves aan aandeelhouders.
Verder worden de verplichte blokkeringsregeling, de bankverklaring en de accountantsverklaring bij inbreng in natura afgeschaft. Daardoor wordt de oprichting van een B.V. alleen maar gemakkelijker alsook de overdraagbaarheid van de aandelen van de B.V.
De nieuwe wet wordt waarschijnlijk gelijktijdig ingevoerd met de nieuwe Wet Personenvennootschappen. Deze wet ziet onder meer op de verdwijning van de maatschap en de vennootschap onder firma; in de plaats daarvoor komen de openbare vennootschap en de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid terug. De inwerkingtreding van beide wetten staat nog steeds gepland voor 1 januari 2009.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het nieuwe BV-recht, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. J.M.J.E. (Yolanda) Jegerings
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems,
Boskamp en Willems Advocaten,
BV,
Ondernemen
dinsdag 19 oktober 2010
Voortaan drempel van 2% voor vergoeding van planschade
Sinds 1 juli 2008 geldt een drempel van 2% voor planschadevergoeding, het zogenaamde normaal maatschappelijk risico genoemd. Hoe werkt het?
Het normaal maatschappelijk risico geldt niet voor planschade als gevolg van een wijziging van het bestemmingsplan voor uw eigen perceel. Stel de gemeente wijzigt het bestemmingsplan waarbij u op uw perceel minder bouwmogelijkheden krijgt. De waardevermindering van uw woning die daarvan het gevolg is, komt voor volledige vergoeding in aanmerking. De drempel van 2% is niet van toepassing. Anders wordt het wanneer de gemeente het bestemmingsplan wijzigt voor een perceel naast dat van u. Een voorbeeld.
Uw woning is € 300.000 waard. De gemeente stelt een bestemmingsplan vast dat het mogelijk maakt naast uw perceel appartementen te bouwen. Uit een taxatie blijkt dat de waarde van uw woning daardoor met € 10.000 daalt. U dient een verzoek om planschadevergoeding in. In dit geval geldt de drempel van 2% wel. Deze wordt berekend over de waarde van uw woning vóór de wijziging van het bestemmingsplan. Het normaal maatschappelijk risico bedraagt dus 2% van € 300.000 is € 6.000. De planschade die de gemeente u maximaal zal vergoeden bedraagt € 10.000 minus € 6.000 is € 4.000.
Tot 1 september 2010 geldt er overigens nog een overgangsregeling. Het normaal maatschappelijk risico is niet van toepassing op planschade die al is ontstaan vóór 1 juli 2008, mits het verzoek om vergoeding van die planschade wordt ingediend vóór 1 september 2010. Wacht dus niet te lang met het indienen van een verzoek om planschadevergoeding of neem contact op met één van onze advocaten van de sectie Bestuursrecht.
Mr. Drs. F.K. (Koen) van den Akker
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501490
Mail: k.vandenakker@boskampwillems.nl
Het normaal maatschappelijk risico geldt niet voor planschade als gevolg van een wijziging van het bestemmingsplan voor uw eigen perceel. Stel de gemeente wijzigt het bestemmingsplan waarbij u op uw perceel minder bouwmogelijkheden krijgt. De waardevermindering van uw woning die daarvan het gevolg is, komt voor volledige vergoeding in aanmerking. De drempel van 2% is niet van toepassing. Anders wordt het wanneer de gemeente het bestemmingsplan wijzigt voor een perceel naast dat van u. Een voorbeeld.
Uw woning is € 300.000 waard. De gemeente stelt een bestemmingsplan vast dat het mogelijk maakt naast uw perceel appartementen te bouwen. Uit een taxatie blijkt dat de waarde van uw woning daardoor met € 10.000 daalt. U dient een verzoek om planschadevergoeding in. In dit geval geldt de drempel van 2% wel. Deze wordt berekend over de waarde van uw woning vóór de wijziging van het bestemmingsplan. Het normaal maatschappelijk risico bedraagt dus 2% van € 300.000 is € 6.000. De planschade die de gemeente u maximaal zal vergoeden bedraagt € 10.000 minus € 6.000 is € 4.000.
Tot 1 september 2010 geldt er overigens nog een overgangsregeling. Het normaal maatschappelijk risico is niet van toepassing op planschade die al is ontstaan vóór 1 juli 2008, mits het verzoek om vergoeding van die planschade wordt ingediend vóór 1 september 2010. Wacht dus niet te lang met het indienen van een verzoek om planschadevergoeding of neem contact op met één van onze advocaten van de sectie Bestuursrecht.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. Drs. F.K. (Koen) van den Akker
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501490
Mail: k.vandenakker@boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten,
Advocaten Eindhoven,
Bestuursrecht,
Boskamp en Willems Advocaten,
Planschade,
Vergoeding
maandag 18 oktober 2010
Verjaring en eigendomsgrenzen
De meeste mensen zijn wel bekend met het fenomeen verjaring als het bijvoorbeeld gaat om de verjaring van een geldvordering. Na verloop van tijd kan er geen betaling meer worden gevorderd. Minder bekend is dat door verjaring ook eigendomsgrenzen kunnen wijzigen.
Meestal is het zo dat de perceelsgrens die door het Kadaster is ingemeten ook de juridische eigendomsgrens is. We mogen daar echter niet zonder meer van uitgaan. Als gevolg van verjaring kan het zijn dat de feitelijke grens (bijvoorbeeld een hekwerk dat niet op de kadastrale grens staat) op den duur de juridische eigendomsgrens vormt. Bewust of onbewust kunnen zo de eigendomsgrenzen wijzigen.
Recentelijk had ik een zaak in behandeling waarbij mijn cliënten een woning met ruime tuin hadden gekocht. Ze gingen ervan uit dat de aanwezige omheining de eigendomsgrens vormde. Kort nadat ze de woning hadden betrokken kregen ze het bericht van de gemeente dat ca. 150 m2 van de tuin eigendom zou zijn van de gemeente. Volgens de gegevens van het Kadaster was dat ook het geval. Verzocht werd de grond terug te geven of voor een aanzienlijk bedrag te kopen. Cliënten waren hoogst verontwaardigd omdat zij ervan uit gingen dat zij het perceel hadden gekocht zoals het was omheind. Zij hadden hiervoor ook betaald!
De verkoper werd de vraag voorgelegd wat hij hier van wist. De verkoper meldde ook niet beter te weten. Toen hij het perceel in de jaren ’70 had aangekocht, had het al dezelfde afmetingen en hij was hierop nooit door de gemeente aangesproken. Sterker nog, de gemeente had zelfs toestemming verleend voor het vervangen van een bestaande omheining door een stenen schansmuur. Gezien deze feiten kwam het beroep op verjaring in beeld. Ons burgerlijk wetboek bepaalt namelijk dat wanneer, zoals in dit geval, de grond te goeder trouw is verkregen en vervolgens het bezit ervan 10 jaar onafgebroken heeft geduurd, men de eigendom ervan verkrijgt. Onder bezit wordt verstaan dat men de grond als zijn eigendom beschouwt. Dat kan op diverse manieren blijken, bijvoorbeeld door op grond te bouwen of de grond te omheinen. Te goeder trouw houdt in dat men zich redelijkerwijze als rechthebbende mocht beschouwen. Gaat het om een verkrijging waarvoor een leveringsakte is opgemaakt en ingeschreven, dan wordt goede trouw in beginsel aanwezig geacht. De rechtsvoorganger van mijn cliënten was door verjaring eigenaar geworden van de grond en daarom ook bevoegd om deze aan cliënten te verkopen en te leveren. De gemeente kon gelet hierop niet langer aanspraak maken op ontruiming of aandringen op aankoop.
Naast de deze vorm van verkrijgende verjaring kent ons burgerlijk wetboek nog een andere vorm van verjaring, de zogenaamde bevrijdende verjaring. Wanneer men willens en wetens een strook grond van een ander in gebruik neemt en de eigenaar verzet zich gedurende 20 jaar niet tegen deze onrechtmatige toestand, ook dan verbindt ons burgerlijk wetboek hieraan consequenties. Doordat de rechtmatige eigenaar gedurende 20 jaar geen actie heeft ondernomen, is zijn recht tot ongedaanmaking verjaard en kan hij tegen het gebruik van zijn grond door een ander niet meer opkomen. Degene die de grond op deze wijze 20 jaar in gebruik heeft wordt hiervan eigenaar. Verwijzing dat het bij het Kadaster anders geregistreerd staat kan dan niet baten.
Een beroep op verjaring stuit veelal op onbegrip bij de oorspronkelijke eigenaar die hierdoor zijn eigendom verliest. De wetgever heeft echter gemeend dat aan een geruime tijd bestaande feitelijke situatie ook juridische gevolgen moeten worden verbonden. Dit kan, zoals zo vaak in onze praktijk, in uw voordeel maar ook in uw nadeel werken. Het enige advies dat ik kan geven is om u enerzijds bewust te zijn van een mogelijk beroep op verjaring wanneer een ander u aanspreekt zijn grond terug te geven en om anderzijds tijdig actie te ondernemen wanneer een ander uw grond zonder toestemming in gebruik neemt.
Wilt u meer weten over verjaring van eigendom en de consequenties daarvan, neemt u dan contact op met:
Mr. M.J.A. (Marcel) Verhagen
sectie onroerendgoedrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T 040 – 250 14 14
F 040 – 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Meestal is het zo dat de perceelsgrens die door het Kadaster is ingemeten ook de juridische eigendomsgrens is. We mogen daar echter niet zonder meer van uitgaan. Als gevolg van verjaring kan het zijn dat de feitelijke grens (bijvoorbeeld een hekwerk dat niet op de kadastrale grens staat) op den duur de juridische eigendomsgrens vormt. Bewust of onbewust kunnen zo de eigendomsgrenzen wijzigen.
Recentelijk had ik een zaak in behandeling waarbij mijn cliënten een woning met ruime tuin hadden gekocht. Ze gingen ervan uit dat de aanwezige omheining de eigendomsgrens vormde. Kort nadat ze de woning hadden betrokken kregen ze het bericht van de gemeente dat ca. 150 m2 van de tuin eigendom zou zijn van de gemeente. Volgens de gegevens van het Kadaster was dat ook het geval. Verzocht werd de grond terug te geven of voor een aanzienlijk bedrag te kopen. Cliënten waren hoogst verontwaardigd omdat zij ervan uit gingen dat zij het perceel hadden gekocht zoals het was omheind. Zij hadden hiervoor ook betaald!
De verkoper werd de vraag voorgelegd wat hij hier van wist. De verkoper meldde ook niet beter te weten. Toen hij het perceel in de jaren ’70 had aangekocht, had het al dezelfde afmetingen en hij was hierop nooit door de gemeente aangesproken. Sterker nog, de gemeente had zelfs toestemming verleend voor het vervangen van een bestaande omheining door een stenen schansmuur. Gezien deze feiten kwam het beroep op verjaring in beeld. Ons burgerlijk wetboek bepaalt namelijk dat wanneer, zoals in dit geval, de grond te goeder trouw is verkregen en vervolgens het bezit ervan 10 jaar onafgebroken heeft geduurd, men de eigendom ervan verkrijgt. Onder bezit wordt verstaan dat men de grond als zijn eigendom beschouwt. Dat kan op diverse manieren blijken, bijvoorbeeld door op grond te bouwen of de grond te omheinen. Te goeder trouw houdt in dat men zich redelijkerwijze als rechthebbende mocht beschouwen. Gaat het om een verkrijging waarvoor een leveringsakte is opgemaakt en ingeschreven, dan wordt goede trouw in beginsel aanwezig geacht. De rechtsvoorganger van mijn cliënten was door verjaring eigenaar geworden van de grond en daarom ook bevoegd om deze aan cliënten te verkopen en te leveren. De gemeente kon gelet hierop niet langer aanspraak maken op ontruiming of aandringen op aankoop.
Naast de deze vorm van verkrijgende verjaring kent ons burgerlijk wetboek nog een andere vorm van verjaring, de zogenaamde bevrijdende verjaring. Wanneer men willens en wetens een strook grond van een ander in gebruik neemt en de eigenaar verzet zich gedurende 20 jaar niet tegen deze onrechtmatige toestand, ook dan verbindt ons burgerlijk wetboek hieraan consequenties. Doordat de rechtmatige eigenaar gedurende 20 jaar geen actie heeft ondernomen, is zijn recht tot ongedaanmaking verjaard en kan hij tegen het gebruik van zijn grond door een ander niet meer opkomen. Degene die de grond op deze wijze 20 jaar in gebruik heeft wordt hiervan eigenaar. Verwijzing dat het bij het Kadaster anders geregistreerd staat kan dan niet baten.
Een beroep op verjaring stuit veelal op onbegrip bij de oorspronkelijke eigenaar die hierdoor zijn eigendom verliest. De wetgever heeft echter gemeend dat aan een geruime tijd bestaande feitelijke situatie ook juridische gevolgen moeten worden verbonden. Dit kan, zoals zo vaak in onze praktijk, in uw voordeel maar ook in uw nadeel werken. Het enige advies dat ik kan geven is om u enerzijds bewust te zijn van een mogelijk beroep op verjaring wanneer een ander u aanspreekt zijn grond terug te geven en om anderzijds tijdig actie te ondernemen wanneer een ander uw grond zonder toestemming in gebruik neemt.
Wilt u meer weten over verjaring van eigendom en de consequenties daarvan, neemt u dan contact op met:
Boskamp & Willems Advocaten
- Uw succes, onze uitdaging -Mr. M.J.A. (Marcel) Verhagen
sectie onroerendgoedrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T 040 – 250 14 14
F 040 – 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eigendom,
eigendomsgrenzen,
Grenzen,
Recht
woensdag 13 oktober 2010
Flitsscheiding; einde huwelijk?
Als u tot de conclusie komt dat uw huwelijk niet over rozen gaat, kunt u de beslissing nemen van echt te scheiden. U neemt dan een advocaat in de arm, die voor u de echtscheiding aanvraagt bij de rechtbank.
U heeft echter ook de mogelijkheid zonder tussenkomst van de rechter te scheiden. Wij noemen dat een flitsscheiding, omdat u binnen een zeer kort tijdsbestek gescheiden kunt zijn.
Hoe gaat een flitsscheiding in zijn werk? De ambtenaar van de burgerlijke stand zet uw huwelijk om in een geregistreerd partnerschap. Daarna beëindigt u het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden. Een advocaat of notaris is daarbij betrokken.
Dit klinkt goed. U bent op korte termijn gescheiden en de kosten zijn beperkt. Maar let u wel op dat u niet buiten de (huwelijks)boot valt zoals de heer Jansen die na een flitsscheiding opnieuw in België in het huwelijk wilde treden.
Flitsscheidingen worden namelijk niet in alle landen erkend. In veel landen wordt een echtscheiding alleen erkend als de echtscheiding is ontbonden door een rechter.
De heer Jansen, die van Nederlandse nationaliteit is, was getrouwd geweest met mevrouw Pietersen. Zij hadden hun huwelijk beëindigd door een flitsscheiding. Na de scheiding verhuisde de heer Jansen naar België. Daar ontmoette hij de liefde van zijn leven, mevrouw Willemsen. Tot zijn verbazing mocht hij niet met haar trouwen. De Belgische autoriteiten erkenden de beëindiging van zijn huwelijk met mevrouw Pietersen niet. De heer Jansen was ten einde raad. Op zijn verzoek verklaarde de rechtbank voor recht dat het huwelijk tussen Jansen en Pietersen is beëindigd door omzetting in een geregistreerd partnerschap en dat het geregistreerd partnerschap vervolgens is beëindigd.
Het is maar de vraag of de Belgische autoriteiten nu hun fiat geven aan de huwelijkssluiting tussen de heer Jansen en mevrouw Willemsen. Aan het einde van het Nederlandse huwelijk heeft immers nog steeds geen rechterlijk oordeel ten grondslag gelegen. De rechtbank heeft alleen de wijze van beëindiging van het huwelijk bevestigd. Mogelijk zal het huwelijk alleen plaats kunnen vinden als de heer Jansen opnieuw trouwt met mevrouw Pietersen. Alle gevolgen van het huwelijk herleven dan alsof er geen echtscheiding heeft plaatsgevonden. Vervolgens spreekt de rechtbank op verzoek van de heer Jansen en mevrouw Pietersen de echtscheiding uit. Nadat de echtscheiding is ingeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand is de heer Jansen weer vrij man en kan hij zijn geliefde huwen. Mevrouw Pietersen heeft echter wel de mogelijkheid de man te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het huwelijk, zoals de alimentatieverplichting en de verevening van pensioen. En dat is nadelig.
Onder andere vanwege deze mogelijke consequenties van de flitsscheiding is in een wetsvoorstel over de wijziging van het scheidingsprocesrecht opgenomen dat de flitsscheiding niet meer mogelijk is. Laten we hopen dat dit wetsvoorstel op dit punt wordt aangenomen.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems Advocaten,
Flitsscheiding,
scheiden,
Scheiding
dinsdag 12 oktober 2010
Ontslagvergoeding; bij echtscheiding delen?
Vandaag de dag wordt deze vraag weer actueel. Door financiële tegenslagen ziet uw werkgever zich genoodzaakt uw arbeidsovereenkomst te beëindigen. Vanwege uw ontslag ontvangt u een schadeloosstelling. Met de ontslagvergoeding wordt regelmatig een lijfrenteverzekering gefinancierd. Moet u de schadeloosstelling of de (uitkeringen uit de) lijfrenteverzekering met uw echtgenoot of echtgenote delen?
U vraagt zich dit waarschijnlijk enkel af in geval van echtscheiding. Als u getrouwd bent in gemeenschap van goederen, moet bij een scheiding de (ontbonden) gemeenschap worden verdeeld. Als de ontslagvergoeding of de lijfrenteverzekering onderdeel uitmaakt van die gemeenschap, maakt uw ex-partner aanspraak op de helft daarvan.
De gemeenschap omvat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de ontslagvergoeding en wat daarmee gefinancierd is gemeenschappelijk wordt. Zo eenvoudig is het echter niet. Goederen die op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet. Of een goed op een bijzondere wijze verknocht is, hangt af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Uit de rechtspraak volgt dat een ontslagvergoeding afhankelijk van de omstandigheden kan worden aangemerkt als een goed dat op bijzondere wijze aan een echtgenoot is verknocht en dat die verknochtheid zich er tegen verzet dat de ontslagvergoeding (in zijn geheel) in de gemeenschap valt.
Het gaat dan met name om een ontslagvergoeding die bedoeld is als inkomenssuppletie. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de inkomstenderving tot aan het moment van de echtscheiding en de periode daarna. De vergoeding die ziet op aanvulling van het inkomen tot aan de datum van echtscheiding valt in de gemeenschap. Inkomen uit arbeid tijdens het huwelijk zou immers ook bij de verdeling zijn betrokken. De vergoeding die betrekking heeft op de periode na het huwelijk en al dan niet is uitgekeerd, wordt beschouwd als bijzonder verknocht. Dit deel van de vergoeding hoeft u niet met uw ex-partner te delen. Dit gaat ook op als de ontslagvergoeding is aangewend voor een lijfrenteverzekering. De (restant)waarde van de polis en de termijnen die nog niet zijn uitgekeerd, hoeft u niet te verdelen.
De ontslagvergoeding wordt als het ware uit elkaar getrokken. Het is begrijpelijk dat daarover tijdens de echtscheidingsprocedure strijd kan ontstaan. Vooral als niet duidelijk is wat de aard is van de ontslagvergoeding en welk deel van de vergoeding betrekking heeft op reeds gederfde en toekomstige te derven inkomsten.
Als uw arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en u een schadeloosstelling ontvangt, is het raadzaam in de beëindigingsovereenkomst de ontslagvergoeding helder te specificeren. Uit die specificatie moet voornamelijk volgen op welke periode de vergoeding wegens inkomensderving betrekking heeft. Als dat niet duidelijk blijkt, kunt u in bewijsproblemen komen en loopt u het risico dat uw ex-partner deelt in een vergoeding die bedoeld is voor uw toekomst.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
U vraagt zich dit waarschijnlijk enkel af in geval van echtscheiding. Als u getrouwd bent in gemeenschap van goederen, moet bij een scheiding de (ontbonden) gemeenschap worden verdeeld. Als de ontslagvergoeding of de lijfrenteverzekering onderdeel uitmaakt van die gemeenschap, maakt uw ex-partner aanspraak op de helft daarvan.
De gemeenschap omvat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de ontslagvergoeding en wat daarmee gefinancierd is gemeenschappelijk wordt. Zo eenvoudig is het echter niet. Goederen die op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet. Of een goed op een bijzondere wijze verknocht is, hangt af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Uit de rechtspraak volgt dat een ontslagvergoeding afhankelijk van de omstandigheden kan worden aangemerkt als een goed dat op bijzondere wijze aan een echtgenoot is verknocht en dat die verknochtheid zich er tegen verzet dat de ontslagvergoeding (in zijn geheel) in de gemeenschap valt.
Het gaat dan met name om een ontslagvergoeding die bedoeld is als inkomenssuppletie. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de inkomstenderving tot aan het moment van de echtscheiding en de periode daarna. De vergoeding die ziet op aanvulling van het inkomen tot aan de datum van echtscheiding valt in de gemeenschap. Inkomen uit arbeid tijdens het huwelijk zou immers ook bij de verdeling zijn betrokken. De vergoeding die betrekking heeft op de periode na het huwelijk en al dan niet is uitgekeerd, wordt beschouwd als bijzonder verknocht. Dit deel van de vergoeding hoeft u niet met uw ex-partner te delen. Dit gaat ook op als de ontslagvergoeding is aangewend voor een lijfrenteverzekering. De (restant)waarde van de polis en de termijnen die nog niet zijn uitgekeerd, hoeft u niet te verdelen.
De ontslagvergoeding wordt als het ware uit elkaar getrokken. Het is begrijpelijk dat daarover tijdens de echtscheidingsprocedure strijd kan ontstaan. Vooral als niet duidelijk is wat de aard is van de ontslagvergoeding en welk deel van de vergoeding betrekking heeft op reeds gederfde en toekomstige te derven inkomsten.
Als uw arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en u een schadeloosstelling ontvangt, is het raadzaam in de beëindigingsovereenkomst de ontslagvergoeding helder te specificeren. Uit die specificatie moet voornamelijk volgen op welke periode de vergoeding wegens inkomensderving betrekking heeft. Als dat niet duidelijk blijkt, kunt u in bewijsproblemen komen en loopt u het risico dat uw ex-partner deelt in een vergoeding die bedoeld is voor uw toekomst.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
maandag 11 oktober 2010
Het belang van goede Algemene voorwaarden: onderschat het niet!
Al jaren gaat het goed. Uw bedrijf is flink gegroeid. U heeft geen noemenswaardige problemen gehad met uw klanten, want die betalen altijd netjes op tijd. Waarom zou u dus algemene voorwaarden nodig hebben? Zo lang het goed gaat, gaat het goed. Toch?
Inderdaad, het loopt een tijd goed. Totdat die ene Duitse klant lastig begint te doen over uw factuur. Hij vindt uw factuur te hoog en weigert deze te betalen. Maar u wilt uw geld en stapt dus naar een advocaat. De Duitse klant blijft ondanks een stevige brief van de advocaat weigerachtig uw factuur te betalen. Procederen is dus de enige optie om uw factuur betaald te krijgen, maar dan moet dat wel in Duitsland procederen naar de regels van het Duitse recht. Had dit voorkomen kunnen worden? Als u algemene voorwaarden had gehad wel.
Uiteraard is het zo dat u als ondernemer bescherming wordt geboden door de Nederlandse wet. Vaak zult u bepalingen tegenkomen in algemene voorwaarden die niets meer zijn dan een herhaling van een wettelijke regeling. Die bepalingen staan slechts in de algemene voorwaarden om beide partijen uitdrukkelijk te wijzen op hun rechten en vooral verplichtingen.
“Maar als ik al beschermd wordt door de Nederlandse wet, waarom zou ik dan algemene voorwaarden hanteren?” hoor ik u denken. Welnu, het zijn juist de zaken die niet door de wet geregeld worden of zaken waarbij juist ten gunste van u kan worden afgeweken van de wet, die het belang van algemene voorwaarden onderstrepen.
Dat uw Duitse relatie niet wil betalen, hadden algemene voorwaarden niet kunnen voorkomen. Wél had voorkomen kunnen worden dat u in Duitsland naar Duits recht moet procederen. In uw algemene voorwaarden kunt u namelijk de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd kunnen verklaren met het Nederlands recht als maatstaf. In dat geval wordt het geschil al veel meer een ‘thuiswedstrijd’.
Dit is slechts een enkel voorbeeld van de vele mogelijkheden die algemene voorwaarden u te bieden hebben. Om het ondernemen voor u gemakkelijker en minder risicovol te maken kunt u algemene voorwaarden dus goed gebruiken. Vergeet niet dat u met goede algemene voorwaarden niet alleen duidelijkheid schept voor uzelf, maar ook voor uw klanten.
Wilt u meer weten over hoe u algemene voorwaarden in uw onderneming voor u kunt laten werken, neemt u dan contact op met
mr. K.L.M. Corstiaans
telefoonnummer 040 – 250 14 87
e-mail: k.corstiaans@boskampwillems.nl
Inderdaad, het loopt een tijd goed. Totdat die ene Duitse klant lastig begint te doen over uw factuur. Hij vindt uw factuur te hoog en weigert deze te betalen. Maar u wilt uw geld en stapt dus naar een advocaat. De Duitse klant blijft ondanks een stevige brief van de advocaat weigerachtig uw factuur te betalen. Procederen is dus de enige optie om uw factuur betaald te krijgen, maar dan moet dat wel in Duitsland procederen naar de regels van het Duitse recht. Had dit voorkomen kunnen worden? Als u algemene voorwaarden had gehad wel.
Uiteraard is het zo dat u als ondernemer bescherming wordt geboden door de Nederlandse wet. Vaak zult u bepalingen tegenkomen in algemene voorwaarden die niets meer zijn dan een herhaling van een wettelijke regeling. Die bepalingen staan slechts in de algemene voorwaarden om beide partijen uitdrukkelijk te wijzen op hun rechten en vooral verplichtingen.
“Maar als ik al beschermd wordt door de Nederlandse wet, waarom zou ik dan algemene voorwaarden hanteren?” hoor ik u denken. Welnu, het zijn juist de zaken die niet door de wet geregeld worden of zaken waarbij juist ten gunste van u kan worden afgeweken van de wet, die het belang van algemene voorwaarden onderstrepen.
Dat uw Duitse relatie niet wil betalen, hadden algemene voorwaarden niet kunnen voorkomen. Wél had voorkomen kunnen worden dat u in Duitsland naar Duits recht moet procederen. In uw algemene voorwaarden kunt u namelijk de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd kunnen verklaren met het Nederlands recht als maatstaf. In dat geval wordt het geschil al veel meer een ‘thuiswedstrijd’.
Dit is slechts een enkel voorbeeld van de vele mogelijkheden die algemene voorwaarden u te bieden hebben. Om het ondernemen voor u gemakkelijker en minder risicovol te maken kunt u algemene voorwaarden dus goed gebruiken. Vergeet niet dat u met goede algemene voorwaarden niet alleen duidelijkheid schept voor uzelf, maar ook voor uw klanten.
Wilt u meer weten over hoe u algemene voorwaarden in uw onderneming voor u kunt laten werken, neemt u dan contact op met
Boskamp & Willems Advocaten
“Uw succes, onze uitdaging”mr. K.L.M. Corstiaans
telefoonnummer 040 – 250 14 87
e-mail: k.corstiaans@boskampwillems.nl
vrijdag 8 oktober 2010
Ontslag met een staartje
Na een rechtsgeldig ontslag zijn werkgever en werknemer niet per definitie gevrijwaard van vervolgprocedures. Wanneer de gevolgen van opzegging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang dat de werkgever heeft bij opzegging, kan opzegging van de arbeidsovereenkomst namelijk kennelijk onredelijk zijn. Dit kan dan leiden tot schadeplichtigheid van de werkgever.
In de rechtspraak was lange tijd geen vaste lijn te ontdekken in de situaties waarin een opzegging als kennelijk onredelijk moest worden gekwalificeerd. Ook werden diverse methoden gehanteerd om de hoogte van de schadevergoeding vast te stellen. Kortom, veel onduidelijkheid en onzekerheid bij zowel de werkgever als de werknemer.
Op 7 juli 2009 hebben een aantal gerechtshoven zich in zes verschillende zaken uitgelaten over de omstandigheden waaronder het ontslag als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd en op welke wijze de schadevergoeding moet worden berekend.
Aan de volgende omstandigheden kan worden gedacht bij een kennelijk onredelijk ontslag:
Een arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer wordt opgezegd zonder toekenning van een vergoeding, terwijl er sprake is van een langdurig dienstverband, de arbeidsongeschiktheid verband houdt met het werk en de werknemer geen ander passend werk kan vinden.
Een ontslag kan ook kennelijk onredelijk zijn als het ontslag het gevolg is van een vertrouwensbreuk die niet alleen aan de werknemer te wijten is, terwijl er sprake was van een uitstekende staat van dienst en van de werknemer niet kan worden verwacht op korte termijn een functie op hetzelfde niveau en met een gelijk salaris te vinden.
De omstandigheden die een rol spelen, kunnen dus betrekking hebben op het dienstverband en de opzegging, ander werk, de financiële gevolgen van het ontslag en de getroffen voorziening en financiële compensatie.
De hoogte van de schadevergoeding kan volgens de X x Y x Z-formule worden begroot. De X-factor staat voor het aantal (gewogen) dienstjaren en de Y-factor voor het laatstverdiende salaris. De correctiefactor is de Z-factor. Als uitgangspunt is die factor gelijk aan 0,5. Tenslotte kan de schadevergoeding worden afgerond in ronde getallen en betreft het een brutobedrag. In beginsel zal de schadevergoeding ook niet hoger zijn dan de verwachte inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
De uitspraken van de gerechtshoven leiden naar verwachting niet eerder tot het oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging dan nu het geval is. Er is echter wel meer duidelijkheid over de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de zaak en de hoogte van de schadevergoeding die kan worden toegekend. Duidelijkheid is rechtszekerheid. Dat is winst. En daarbij hebben alle betrokken partijen belang.
Indien u meer wilt weten over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met:
Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
In de rechtspraak was lange tijd geen vaste lijn te ontdekken in de situaties waarin een opzegging als kennelijk onredelijk moest worden gekwalificeerd. Ook werden diverse methoden gehanteerd om de hoogte van de schadevergoeding vast te stellen. Kortom, veel onduidelijkheid en onzekerheid bij zowel de werkgever als de werknemer.
Op 7 juli 2009 hebben een aantal gerechtshoven zich in zes verschillende zaken uitgelaten over de omstandigheden waaronder het ontslag als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd en op welke wijze de schadevergoeding moet worden berekend.
Aan de volgende omstandigheden kan worden gedacht bij een kennelijk onredelijk ontslag:
Een arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer wordt opgezegd zonder toekenning van een vergoeding, terwijl er sprake is van een langdurig dienstverband, de arbeidsongeschiktheid verband houdt met het werk en de werknemer geen ander passend werk kan vinden.
Een ontslag kan ook kennelijk onredelijk zijn als het ontslag het gevolg is van een vertrouwensbreuk die niet alleen aan de werknemer te wijten is, terwijl er sprake was van een uitstekende staat van dienst en van de werknemer niet kan worden verwacht op korte termijn een functie op hetzelfde niveau en met een gelijk salaris te vinden.
De omstandigheden die een rol spelen, kunnen dus betrekking hebben op het dienstverband en de opzegging, ander werk, de financiële gevolgen van het ontslag en de getroffen voorziening en financiële compensatie.
De hoogte van de schadevergoeding kan volgens de X x Y x Z-formule worden begroot. De X-factor staat voor het aantal (gewogen) dienstjaren en de Y-factor voor het laatstverdiende salaris. De correctiefactor is de Z-factor. Als uitgangspunt is die factor gelijk aan 0,5. Tenslotte kan de schadevergoeding worden afgerond in ronde getallen en betreft het een brutobedrag. In beginsel zal de schadevergoeding ook niet hoger zijn dan de verwachte inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
De uitspraken van de gerechtshoven leiden naar verwachting niet eerder tot het oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging dan nu het geval is. Er is echter wel meer duidelijkheid over de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de zaak en de hoogte van de schadevergoeding die kan worden toegekend. Duidelijkheid is rechtszekerheid. Dat is winst. En daarbij hebben alle betrokken partijen belang.
Indien u meer wilt weten over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. G.(Geertje) de Jong
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
woensdag 6 oktober 2010
Werknemer in duistere zaken
Wat moet u aan met werknemers die bij de uitoefening van hun werkzaamheden een strafbaar feit plegen? Het zal u niet verbazen dat het plegen van strafbaar feit aanleiding kan zijn voor een ontslag op staande voet. Maar hoe legt u het ontslag op staande voet vast in de ontslagbrief?
U moet in ieder geval de reden van het ontslag op staande voet onverwijld meedelen. Daarbij doet u er als werkgever verstandig aan u te onthouden van het kwalificeren van het handelen van de werknemer als een in de wet genoemd strafbaar feit, zoals diefstal of verduistering. In de literatuur en rechtspraak bestond tot voor kort namelijk de opvatting dat de werkgever dan alle bestanddelen van de wettelijke omschrijving van het genoemde strafbare feit dient te bewijzen. Bij diefstal komt het er dan op dat u moet aantonen dat uw werknemer wederrechtelijk een goed van een ander heeft weggenomen met het oogmerk zich dat toe te eigenen. Dit kan soms lastig zijn.
Wellicht verdient voorgaande opvatting bijstelling na de uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008. Het volgende was het geval. Een verkoper van een huishoudwinkel brengt een hogere prijs bij de klanten van de winkel in rekening dan hij op de omzetstaten verantwoordt. Het verschil steekt hij in eigen zak. Hij wordt vervolgens op staande voet ontslagen. De werknemer protesteert tegen dit ontslag en vordert loon. Nadat de kantonrechter de vordering toewijst, oordeelt het gerechtshof in hoger beroep dat het onttrekken van gelden aan de omzet moet worden aangemerkt als verduistering en dat dit handelen een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Het ontslag blijft dus in stand.
De werknemer stelt vervolgens beroep in cassatie in. Hij stelt zich onder andere op het standpunt dat zijn handelen in strafrechtelijke zin geen verduistering oplevert en dat het ontslag dus niet rechtsgeldig is gegeven. De Advocaat-Generaal stelt in zijn advies aan de Hoge Raad dat het gerechtshof met verduistering geen juridisch technisch begrip bedoelt, maar enkel tot uitdrukking heeft willen brengen dat het ging om geld dat de werknemer niet toekwam. De Hoge Raad laat het ontslag vervolgens in stand.
Hoewel de Hoge Raad voorzichtig lijkt te accepteren dat het noemen van strafbare feiten voldoende feitelijk is, adviseer ik u toch de ontslaggrond zo feitelijk mogelijk te omschrijven. Het is veiliger te zeggen: “U hebt zonder onze toestemming en in strijd met onze huisregels spullen van ons meegenomen” dan “U hebt spullen van ons verduisterd”.
In alle gevallen moet de beslissing om de arbeidsovereenkomst op staande voet te beëindigen zorgvuldig worden overwogen en genomen. Het is zoals gezegd ook van groot belang de ontslagreden goed te formuleren. Als werkgever doet u er verstandig aan de werknemer mede te delen dat de verschillende gedragingen die hebben geleid tot het ontslag op staande voet in onderlinge samenhang, maar ook afzonderlijk van elkaar een dringende reden opleveren voor het ontslag. Dit om te bereiken dat - als niet alle misdragingen kunnen worden bewezen - onderzocht kan worden of het resterende gedeelte voldoende is om het ontslag te dragen.
Het blijft hoe dan ook oppassen met het ontslaan van een medewerker op staande voet. Indien u meer wilt weten over de mogelijkheden en valkuilen van een ontslag op staande voet, kunt u contact opnemen met:
Mw. Mr. G (Geertje) de Jong
Sectie Arbeidsrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Mail: g.dejong@boskampwillems.nl
U moet in ieder geval de reden van het ontslag op staande voet onverwijld meedelen. Daarbij doet u er als werkgever verstandig aan u te onthouden van het kwalificeren van het handelen van de werknemer als een in de wet genoemd strafbaar feit, zoals diefstal of verduistering. In de literatuur en rechtspraak bestond tot voor kort namelijk de opvatting dat de werkgever dan alle bestanddelen van de wettelijke omschrijving van het genoemde strafbare feit dient te bewijzen. Bij diefstal komt het er dan op dat u moet aantonen dat uw werknemer wederrechtelijk een goed van een ander heeft weggenomen met het oogmerk zich dat toe te eigenen. Dit kan soms lastig zijn.
Wellicht verdient voorgaande opvatting bijstelling na de uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008. Het volgende was het geval. Een verkoper van een huishoudwinkel brengt een hogere prijs bij de klanten van de winkel in rekening dan hij op de omzetstaten verantwoordt. Het verschil steekt hij in eigen zak. Hij wordt vervolgens op staande voet ontslagen. De werknemer protesteert tegen dit ontslag en vordert loon. Nadat de kantonrechter de vordering toewijst, oordeelt het gerechtshof in hoger beroep dat het onttrekken van gelden aan de omzet moet worden aangemerkt als verduistering en dat dit handelen een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Het ontslag blijft dus in stand.
De werknemer stelt vervolgens beroep in cassatie in. Hij stelt zich onder andere op het standpunt dat zijn handelen in strafrechtelijke zin geen verduistering oplevert en dat het ontslag dus niet rechtsgeldig is gegeven. De Advocaat-Generaal stelt in zijn advies aan de Hoge Raad dat het gerechtshof met verduistering geen juridisch technisch begrip bedoelt, maar enkel tot uitdrukking heeft willen brengen dat het ging om geld dat de werknemer niet toekwam. De Hoge Raad laat het ontslag vervolgens in stand.
Hoewel de Hoge Raad voorzichtig lijkt te accepteren dat het noemen van strafbare feiten voldoende feitelijk is, adviseer ik u toch de ontslaggrond zo feitelijk mogelijk te omschrijven. Het is veiliger te zeggen: “U hebt zonder onze toestemming en in strijd met onze huisregels spullen van ons meegenomen” dan “U hebt spullen van ons verduisterd”.
In alle gevallen moet de beslissing om de arbeidsovereenkomst op staande voet te beëindigen zorgvuldig worden overwogen en genomen. Het is zoals gezegd ook van groot belang de ontslagreden goed te formuleren. Als werkgever doet u er verstandig aan de werknemer mede te delen dat de verschillende gedragingen die hebben geleid tot het ontslag op staande voet in onderlinge samenhang, maar ook afzonderlijk van elkaar een dringende reden opleveren voor het ontslag. Dit om te bereiken dat - als niet alle misdragingen kunnen worden bewezen - onderzocht kan worden of het resterende gedeelte voldoende is om het ontslag te dragen.
Het blijft hoe dan ook oppassen met het ontslaan van een medewerker op staande voet. Indien u meer wilt weten over de mogelijkheden en valkuilen van een ontslag op staande voet, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mw. Mr. G (Geertje) de Jong
Sectie Arbeidsrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Mail: g.dejong@boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Arbeidsrecht,
Boskamp en Willems Advocaten,
Recht,
Werkgever,
Werknemer
dinsdag 5 oktober 2010
Twee tandenborstels op de wastafel….
Regelmatig wordt mij de vraag gesteld wanneer iemand mag ophouden met het betalen van partneralimentatie als degene voor wie wordt betaald een nieuwe relatie heeft. Enige tijd geleden sprak ik met een man die ongeveer vijf jaar eerder gescheiden was. Hij betaalde in het kader van de echtscheiding een partneralimentatie voor zijn ex-echtgenote. Via via was hij er achter gekomen dat zij een nieuwe relatie had gekregen. De man vermoedt dat zijn ex-vrouw inmiddels met haar nieuwe partner samenwoont.
Volgens de wet is het zo dat iemand samenwoont indien op dezelfde wijze als in een huwelijk wordt samengeleefd. Wanneer hiervan sprake is, is moeilijk te zeggen. In ieder geval is uit de vele procedures over dit onderwerp een aantal voorwaarden af te leiden: er moet sprake zijn van met elkaar samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, men dient elkaar over en weer te verzorgen en de relatie dient bestendig te zijn. Indien is voldaan aan alle voorwaarden komt de partneralimentatie in principe direct te eindigen.
In de situatie van de man die mij om advies vroeg was erg onduidelijk of aan de voorwaarden werd voldaan. Wel duidelijk was dat de vrouw regelmatig met haar nieuwe partner op vakantie ging en dat hij regelmatig bleef slapen in de weekenden. Maar of er meer was dan enkel de “twee tandenborstels op de wastafel” was niet duidelijk. Uiteindelijk is besloten deze mevrouw een brief te sturen met daarin een verzoek aan haar om duidelijkheid te verschaffen over het al dan niet samenwonen met het oog op de alimentatieverplichtingen. Als antwoord werd gegeven dat op dit moment nog geen sprake was van samenwoning, maar dat dit over een aantal maanden wel zo zou zijn. In onderling overleg is vervolgens afgesproken op welke datum de man de betaling van de alimentatie definitief zou kunnen beëindigen.
In geval vermoedens bestaan van een samenwoning waarbij niet, zoals in dit geval, in onderling overleg tot afspraken kan worden gekomen, kan een procedure bij de rechtbank worden gestart waarin wordt verzocht om de alimentatieverplichting te beëindigen. Hierbij is het vaak lastig om te bewijzen dat sprake is van samenwoning. Aangezien een samenwoning leidt tot een definitief einde van de alimentatieverplichting, worden aan het bewijs zware eisen gesteld.
Alimentatie is een van de specialisaties van ons kantoor.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-
Mr. A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Volgens de wet is het zo dat iemand samenwoont indien op dezelfde wijze als in een huwelijk wordt samengeleefd. Wanneer hiervan sprake is, is moeilijk te zeggen. In ieder geval is uit de vele procedures over dit onderwerp een aantal voorwaarden af te leiden: er moet sprake zijn van met elkaar samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, men dient elkaar over en weer te verzorgen en de relatie dient bestendig te zijn. Indien is voldaan aan alle voorwaarden komt de partneralimentatie in principe direct te eindigen.
In de situatie van de man die mij om advies vroeg was erg onduidelijk of aan de voorwaarden werd voldaan. Wel duidelijk was dat de vrouw regelmatig met haar nieuwe partner op vakantie ging en dat hij regelmatig bleef slapen in de weekenden. Maar of er meer was dan enkel de “twee tandenborstels op de wastafel” was niet duidelijk. Uiteindelijk is besloten deze mevrouw een brief te sturen met daarin een verzoek aan haar om duidelijkheid te verschaffen over het al dan niet samenwonen met het oog op de alimentatieverplichtingen. Als antwoord werd gegeven dat op dit moment nog geen sprake was van samenwoning, maar dat dit over een aantal maanden wel zo zou zijn. In onderling overleg is vervolgens afgesproken op welke datum de man de betaling van de alimentatie definitief zou kunnen beëindigen.
In geval vermoedens bestaan van een samenwoning waarbij niet, zoals in dit geval, in onderling overleg tot afspraken kan worden gekomen, kan een procedure bij de rechtbank worden gestart waarin wordt verzocht om de alimentatieverplichting te beëindigen. Hierbij is het vaak lastig om te bewijzen dat sprake is van samenwoning. Aangezien een samenwoning leidt tot een definitief einde van de alimentatieverplichting, worden aan het bewijs zware eisen gesteld.
Alimentatie is een van de specialisaties van ons kantoor.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-
Mr. A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
maandag 4 oktober 2010
Voortaan drempel van 2% voor vergoeding van planschade
Sinds 1 juli 2008 geldt een drempel van 2% voor planschadevergoeding, het zogenaamde normaal maatschappelijk risico genoemd. Hoe werkt het?
Het normaal maatschappelijk risico geldt niet voor planschade als gevolg van een wijziging van het bestemmingsplan voor uw eigen perceel. Stel de gemeente wijzigt het bestemmingsplan waarbij u op uw perceel minder bouwmogelijkheden krijgt. De waardevermindering van uw woning die daarvan het gevolg is, komt voor volledige vergoeding in aanmerking. De drempel van 2% is niet van toepassing. Anders wordt het wanneer de gemeente het bestemmingsplan wijzigt voor een perceel naast dat van u. Een voorbeeld.
Uw woning is € 300.000 waard. De gemeente stelt een bestemmingsplan vast dat het mogelijk maakt naast uw perceel appartementen te bouwen. Uit een taxatie blijkt dat de waarde van uw woning daardoor met € 10.000 daalt. U dient een verzoek om planschadevergoeding in. In dit geval geldt de drempel van 2% wel. Deze wordt berekend over de waarde van uw woning vóór de wijziging van het bestemmingsplan. Het normaal maatschappelijk risico bedraagt dus 2% van € 300.000 is € 6.000. De planschade die de gemeente u maximaal zal vergoeden bedraagt € 10.000 minus € 6.000 is € 4.000.
Tot 1 september 2010 geldt er overigens nog een overgangsregeling. Het normaal maatschappelijk risico is niet van toepassing op planschade die al is ontstaan vóór 1 juli 2008, mits het verzoek om vergoeding van die planschade wordt ingediend vóór 1 september 2010. Wacht dus niet te lang met het indienen van een verzoek om planschadevergoeding of neem contact op met één van onze advocaten van de sectie Bestuursrecht.
Mr. Drs. F.K. (Koen) van den Akker
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501490
Mail: k.vandenakker@boskampwillems.nl
Het normaal maatschappelijk risico geldt niet voor planschade als gevolg van een wijziging van het bestemmingsplan voor uw eigen perceel. Stel de gemeente wijzigt het bestemmingsplan waarbij u op uw perceel minder bouwmogelijkheden krijgt. De waardevermindering van uw woning die daarvan het gevolg is, komt voor volledige vergoeding in aanmerking. De drempel van 2% is niet van toepassing. Anders wordt het wanneer de gemeente het bestemmingsplan wijzigt voor een perceel naast dat van u. Een voorbeeld.
Uw woning is € 300.000 waard. De gemeente stelt een bestemmingsplan vast dat het mogelijk maakt naast uw perceel appartementen te bouwen. Uit een taxatie blijkt dat de waarde van uw woning daardoor met € 10.000 daalt. U dient een verzoek om planschadevergoeding in. In dit geval geldt de drempel van 2% wel. Deze wordt berekend over de waarde van uw woning vóór de wijziging van het bestemmingsplan. Het normaal maatschappelijk risico bedraagt dus 2% van € 300.000 is € 6.000. De planschade die de gemeente u maximaal zal vergoeden bedraagt € 10.000 minus € 6.000 is € 4.000.
Tot 1 september 2010 geldt er overigens nog een overgangsregeling. Het normaal maatschappelijk risico is niet van toepassing op planschade die al is ontstaan vóór 1 juli 2008, mits het verzoek om vergoeding van die planschade wordt ingediend vóór 1 september 2010. Wacht dus niet te lang met het indienen van een verzoek om planschadevergoeding of neem contact op met één van onze advocaten van de sectie Bestuursrecht.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. Drs. F.K. (Koen) van den Akker
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501490
Mail: k.vandenakker@boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
vrijdag 1 oktober 2010
Uitgesteld loon in het erfrecht
De meeste mensen zijn wel enigszins bekend met het Nieuwe Erfrecht dat sinds 1 januari 2003 geldt. De belangrijkste wijziging is dat de langstlevende echtgenoot van rechtswege alle zaken van de overleden echtgenoot erft en dat de kinderen een vordering krijgen op deze langstlevende ouder. Vóór de wetswijziging diende dit in een testament te zijn geregeld.
Een van de minder bekende wijzigingen is de mogelijkheid van een kind om een uitkering te ontvangen uit de nalatenschap van zijn overleden ouder als vergoeding voor tijdens het leven van die ouder door hem verrichte diensten.
Oorspronkelijk was de idee dat deze vergoeding kon worden betaald als beloning voor verrichte werkzaamheden in het agrarisch bedrijf van een ouder, zonder dat daarvoor door het kind een salaris is genoten. Tijdens de parlementaire behandeling kwam aan de orde dat het betreffende wetsartikel ook kan worden gebruikt om een beloning te krijgen voor werkzaamheden buiten het boerenbedrijf, bijvoorbeeld in de middenstand. Ook kan worden gedacht aan verrichte huishoudelijke werkzaamheden of verzorgende taken jegens de ouder zonder dat daarvoor een vergoeding is genoten door het kind.
Inmiddels zijn meerdere procedures gevoerd waarin is geprobeerd een dergelijke vergoeding te ontvangen. Onlangs hebben een kantonrechter en een gerechtshof zich over een zaak gebogen waarin een zoon enkele jaren achtereen zijn moeder heeft verzorgd zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. De zoon heeft daartoe zijn huurwoning opgezegd en is bij moeder gaan inwonen.
De kantonrechter formuleert een aantal voorwaarden waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een uitgesteld loon. Er moet onder andere sprake zijn van langdurig verrichte arbeid in beroep of bedrijf of in de huishouding van de erflater. Hieronder wordt de verzorging of verpleging van de erflater begrepen. Daarnaast moet deze verrichte arbeid economische waarde hebben en mag het kind geen passende beloning hebben gekregen. Tot slot dient dit kind hierdoor ten opzichte van de mede-erfgenamen benadeeld te zijn.
De kantonrechter wijst het verzoek van de zoon af aangezien hij van mening is dat de verrichte werkzaamheden geen economische waarde hebben gehad. Het gerechtshof oordeelt vervolgens over dezelfde zaak. In hoger beroep nuanceert het hof de voorwaarden van de kantonrechter, maar oordeelt wel dat de uiteindelijke beslissing van de kantonrechter juist is geweest. Het hof is van mening dat het voeren van een gemeenschappelijke huishouding van de zoon met zijn moeder meebrengt dat bepaalde taken uitgevoerd moeten worden die mede ten goede komen aan de moeder zonder dat daarvoor een vergoeding hoeft te worden betaald.
In deze zaak is het verzoek om een uitgesteld loon dus ook in hoger beroep afgewezen, maar ik sluit niet uit dat in de toekomst verzoeken zullen worden gedaan die zullen worden toegewezen. De omstandigheden van iedere specifieke situatie zullen hierbij van belang zijn.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het uitgesteld salaris, kunt u contact opnemen met:
Mr. A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Een van de minder bekende wijzigingen is de mogelijkheid van een kind om een uitkering te ontvangen uit de nalatenschap van zijn overleden ouder als vergoeding voor tijdens het leven van die ouder door hem verrichte diensten.
Oorspronkelijk was de idee dat deze vergoeding kon worden betaald als beloning voor verrichte werkzaamheden in het agrarisch bedrijf van een ouder, zonder dat daarvoor door het kind een salaris is genoten. Tijdens de parlementaire behandeling kwam aan de orde dat het betreffende wetsartikel ook kan worden gebruikt om een beloning te krijgen voor werkzaamheden buiten het boerenbedrijf, bijvoorbeeld in de middenstand. Ook kan worden gedacht aan verrichte huishoudelijke werkzaamheden of verzorgende taken jegens de ouder zonder dat daarvoor een vergoeding is genoten door het kind.
Inmiddels zijn meerdere procedures gevoerd waarin is geprobeerd een dergelijke vergoeding te ontvangen. Onlangs hebben een kantonrechter en een gerechtshof zich over een zaak gebogen waarin een zoon enkele jaren achtereen zijn moeder heeft verzorgd zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. De zoon heeft daartoe zijn huurwoning opgezegd en is bij moeder gaan inwonen.
De kantonrechter formuleert een aantal voorwaarden waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een uitgesteld loon. Er moet onder andere sprake zijn van langdurig verrichte arbeid in beroep of bedrijf of in de huishouding van de erflater. Hieronder wordt de verzorging of verpleging van de erflater begrepen. Daarnaast moet deze verrichte arbeid economische waarde hebben en mag het kind geen passende beloning hebben gekregen. Tot slot dient dit kind hierdoor ten opzichte van de mede-erfgenamen benadeeld te zijn.
De kantonrechter wijst het verzoek van de zoon af aangezien hij van mening is dat de verrichte werkzaamheden geen economische waarde hebben gehad. Het gerechtshof oordeelt vervolgens over dezelfde zaak. In hoger beroep nuanceert het hof de voorwaarden van de kantonrechter, maar oordeelt wel dat de uiteindelijke beslissing van de kantonrechter juist is geweest. Het hof is van mening dat het voeren van een gemeenschappelijke huishouding van de zoon met zijn moeder meebrengt dat bepaalde taken uitgevoerd moeten worden die mede ten goede komen aan de moeder zonder dat daarvoor een vergoeding hoeft te worden betaald.
In deze zaak is het verzoek om een uitgesteld loon dus ook in hoger beroep afgewezen, maar ik sluit niet uit dat in de toekomst verzoeken zullen worden gedaan die zullen worden toegewezen. De omstandigheden van iedere specifieke situatie zullen hierbij van belang zijn.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het uitgesteld salaris, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
woensdag 29 september 2010
(V)echtscheiding of mediation, onze advocaten staan aan uw zijde. boskampwillems
Kantoorpresentatie Boskamp & Willems Advocaten
Bekijk hier de kantoorpresentatie van Boskamp en Willems Advocaten
Ondergronds bouwen, mag dat?
Het bestemmingsplan bevat geen specifieke bepalingen omtrent het ondergronds bouwen, dan moet een bouwvergunning voor de kelder toch zondermeer worden verleend? Deze gedachtegang is op zich begrijpelijk doch niet juist.
Of voor een kelder bouwvergunning kan worden verleend hangt af van wat het bestemmingsplan daarover bepaald. Met enige regelmaat is het bouwen van een kelder inzet van een procedure geweest. In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was het volgende aan de orde.
De bouwer wilde zijn woning uitbreiden met een berging met daaronder een kelder. De van toepassing zijnde bebouwingsvoorschriften bepalen dat een woning een maximale inhoud van 600 m3 mag hebben. Met de kelder bedroeg de inhoud van de woning meer dan 600 m3. Volgens het meetvoorschrift moest de inhoud van de woning buitenwerks en boven peil worden gemeten. De bouwer stelde zich op het standpunt dat de kelder gelet hierop niet meetelde voor de inhoudsmaat. De inhoud wordt volgens het meetvoorschrift immers bovengronds bepaald. Hij kon daar nog aan toevoegen dat burgemeester en wethouders in een beleidsnotitie over het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplan-voorschriften hadden opgenomen dat ondergronds bouwen bij de bepaling van inhoudsmaten buiten beschouwing kon worden gelaten.
De Raad van State oordeelde echter anders. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken herhaalde de rechter nog eens dat de planvoorschriften voor bovengronds bouwen, ook van toepassing zijn op ondergronds bouwen. Het feit dat in het meetvoorschrift voor wat betreft de inhoud is bepaald dat deze boven peil dienen te worden gemeten leidt niet tot een andere beslissing. Planvoorschriften die geen bouwvoorschriften zijn kunnen de werking van bouwvoorschriften niet beperken in die zin dat deze enkel zouden gelden voor bebouwing boven peil. Dit zou naar het oordeel van de rechter afbreuk doen aan de strekking van dit bouwvoorschrift.
De verwijzing naar de beleidsnota redde de bouwer al evenmin. Ook al zou de gemeenteraad met de beleidsnota van het college hebben ingestemd, hieruit kan niet worden afgeleid dat de gemeenteraad ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan een onderscheid heeft willen maken tussen ondergronds en bovengronds bouwen. Een redelijke uitleg van de planvoorschriften brengt dan ook met zich mee dat bij de toetsing van het bouwplan aan de eisen omtrent de maximale inhoud, de kelder dient te worden meegerekend en dat bij overschrijding van het maximum de bouwvergunning moet worden geweigerd.
Uit de rechtspraak omtrent het bouwen van kelders volgt dat wanneer het bestemmingsplan niet uitdrukkelijk bepaalt dat de bebouwingsvoorschriften niet van toepassing zijn op ondergronds bouwen, ervan uit moet worden gegaan dat deze ook gelden voor het ondergronds bouwen. Het kan daarbij gaan om de maximale inhoudsmaat doch ook om bijvoorbeeld de situering van een gebouw zoals bijvoorbeeld de afstand tot de zijdelingse perceelgrens of de afstand van het gebouw tot de voorgevelrooilijn.
Dit is slechts een voorbeeld waarbij het al dan niet kunnen realiseren van een bouwplan afhangt van de interpretatie van bestemmingsplanvoorschriften. Dit voorbeeld kan met legio andere voorbeelden worden aangevuld. Kennis van de geldende rechtspraak, is hierbij van essentieel belang. De specialisten van de sectie Ruimtelijk Bestuursrecht van Boskamp & Willems Advocaten kunnen u hierbij behulpzaam zijn.
Mr. M.J.A. (Marcel) Verhagen
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Of voor een kelder bouwvergunning kan worden verleend hangt af van wat het bestemmingsplan daarover bepaald. Met enige regelmaat is het bouwen van een kelder inzet van een procedure geweest. In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was het volgende aan de orde.
De bouwer wilde zijn woning uitbreiden met een berging met daaronder een kelder. De van toepassing zijnde bebouwingsvoorschriften bepalen dat een woning een maximale inhoud van 600 m3 mag hebben. Met de kelder bedroeg de inhoud van de woning meer dan 600 m3. Volgens het meetvoorschrift moest de inhoud van de woning buitenwerks en boven peil worden gemeten. De bouwer stelde zich op het standpunt dat de kelder gelet hierop niet meetelde voor de inhoudsmaat. De inhoud wordt volgens het meetvoorschrift immers bovengronds bepaald. Hij kon daar nog aan toevoegen dat burgemeester en wethouders in een beleidsnotitie over het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplan-voorschriften hadden opgenomen dat ondergronds bouwen bij de bepaling van inhoudsmaten buiten beschouwing kon worden gelaten.
De Raad van State oordeelde echter anders. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken herhaalde de rechter nog eens dat de planvoorschriften voor bovengronds bouwen, ook van toepassing zijn op ondergronds bouwen. Het feit dat in het meetvoorschrift voor wat betreft de inhoud is bepaald dat deze boven peil dienen te worden gemeten leidt niet tot een andere beslissing. Planvoorschriften die geen bouwvoorschriften zijn kunnen de werking van bouwvoorschriften niet beperken in die zin dat deze enkel zouden gelden voor bebouwing boven peil. Dit zou naar het oordeel van de rechter afbreuk doen aan de strekking van dit bouwvoorschrift.
De verwijzing naar de beleidsnota redde de bouwer al evenmin. Ook al zou de gemeenteraad met de beleidsnota van het college hebben ingestemd, hieruit kan niet worden afgeleid dat de gemeenteraad ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan een onderscheid heeft willen maken tussen ondergronds en bovengronds bouwen. Een redelijke uitleg van de planvoorschriften brengt dan ook met zich mee dat bij de toetsing van het bouwplan aan de eisen omtrent de maximale inhoud, de kelder dient te worden meegerekend en dat bij overschrijding van het maximum de bouwvergunning moet worden geweigerd.
Uit de rechtspraak omtrent het bouwen van kelders volgt dat wanneer het bestemmingsplan niet uitdrukkelijk bepaalt dat de bebouwingsvoorschriften niet van toepassing zijn op ondergronds bouwen, ervan uit moet worden gegaan dat deze ook gelden voor het ondergronds bouwen. Het kan daarbij gaan om de maximale inhoudsmaat doch ook om bijvoorbeeld de situering van een gebouw zoals bijvoorbeeld de afstand tot de zijdelingse perceelgrens of de afstand van het gebouw tot de voorgevelrooilijn.
Dit is slechts een voorbeeld waarbij het al dan niet kunnen realiseren van een bouwplan afhangt van de interpretatie van bestemmingsplanvoorschriften. Dit voorbeeld kan met legio andere voorbeelden worden aangevuld. Kennis van de geldende rechtspraak, is hierbij van essentieel belang. De specialisten van de sectie Ruimtelijk Bestuursrecht van Boskamp & Willems Advocaten kunnen u hierbij behulpzaam zijn.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. M.J.A. (Marcel) Verhagen
Sectie Ruimtelijk Bestuursrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
dinsdag 28 september 2010
Weigerachtige werknemers | Boskamp en Willems Advocaten
Werkgever en werknemer worden geacht zich beiden in spannen voor re-integratie van een zieke werknemer. Maar wat te doen als een zieke werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie. De wet geeft dan de mogelijkheid om de loonbetaling op te schorten of stop te zetten, maar zou de werkgever ook over mogen gaan tot ontslag?
Een recente uitspraak van de kantonrechter te Haarlem, mr. Visser (ook wel bekend als ‘de Rijdende Rechter’) laat zien dat ontslag (op staande voet) niet de aangewezen sanctie is, ook niet als de werknemer het erg bont maakt.
Een werknemer meldde zich ziek met rugklachten. De werkgever vertrouwde deze ziekmelding niet. Nadat de werknemer tot tweemaal toe niet bij werkgever was verschenen voor een gesprek zette werkgever het loon stop. Vervolgens legde de bedrijfsarts een huisbezoek af. Hij trof werknemer niet aan. Werkgever handhaafde de stopzetting van de loonbetaling. Nadat de werknemer ook niet was verschenen op een eerste oproep van de bedrijfsarts, verscheen hij wel op een tweede oproep. Bij die gelegenheid bleek de pols van werknemer in het gips te zitten. Hij weigerde echter te zeggen waarom. Op basis van de welbekende informatie oordeelde de bedrijfsarts toch dat werknemer niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Vervolgens startte de werknemer een kort geding om loonbetaling af te dwingen. De kantonrechter wees de vordering tot loonbetaling af, kort gezegd omdat werknemer onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, onder meer omdat de bedrijfsarts geen toestemming kreeg om informatie in te winnen bij de huisarts. Na de zitting kreeg de bedrijfsarts alsnog toestemming om informatie in te winnen bij de huisarts. Nadat de werknemer weer was opgeroepen bij de bedrijfsarts, verscheen hij opnieuw niet. Vervolgens stelde de werknemer allerlei voorwaarden aan een gesprek bij de bedrijfsarts waarmee de bedrijfsarts niet akkoord ging.
Voor werkgever was de maat vol en de werknemer werd op staande voet ontslagen vanwege zijn weigering om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Het UWV stelde daarna nog vast dat werknemer in staat was het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken en dat hij eveneens in staat was aangepast werk te verrichten. Het UWV oordeelde kort gezegd dat werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen had verricht.
De kantonrechter moest oordelen of het ontslag terecht was. De kantonrechter vond dat het ontslag op staande voet geen gerechtvaardigd middel was om het slepende conflict tussen partijen te beslechten. Werknemer was natuurlijk blij met deze beslissing en vond dat hij recht had op loon, nu het ontslag geen stand hield. Maar de rechter wees deze vordering grotendeels af, omdat de werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie had gedaan. De werknemer had bij de bedrijfsarts kunnen en moeten verschijnen, wist hoe belangrijk dit was en had zijn re-integratie willens en wetens belemmerd door niet op te komen dagen. De eerdere overwinning leverde de werknemer dus uiteindelijk bar weinig op.
Deze uitspraak bevestigt dat werkgevers loonopschorting of loonstopzetting mag inzetten in discussies over arbeidsongeschiktheid en het meewerken aan re-integratie. Ontslag daarentegen wordt slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd geacht.
Marcel Kokx
hoofd) sectie arbeidsrecht
m.kokx@boskampwillems.nl
040-2501469
Een recente uitspraak van de kantonrechter te Haarlem, mr. Visser (ook wel bekend als ‘de Rijdende Rechter’) laat zien dat ontslag (op staande voet) niet de aangewezen sanctie is, ook niet als de werknemer het erg bont maakt.
Een werknemer meldde zich ziek met rugklachten. De werkgever vertrouwde deze ziekmelding niet. Nadat de werknemer tot tweemaal toe niet bij werkgever was verschenen voor een gesprek zette werkgever het loon stop. Vervolgens legde de bedrijfsarts een huisbezoek af. Hij trof werknemer niet aan. Werkgever handhaafde de stopzetting van de loonbetaling. Nadat de werknemer ook niet was verschenen op een eerste oproep van de bedrijfsarts, verscheen hij wel op een tweede oproep. Bij die gelegenheid bleek de pols van werknemer in het gips te zitten. Hij weigerde echter te zeggen waarom. Op basis van de welbekende informatie oordeelde de bedrijfsarts toch dat werknemer niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Vervolgens startte de werknemer een kort geding om loonbetaling af te dwingen. De kantonrechter wees de vordering tot loonbetaling af, kort gezegd omdat werknemer onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, onder meer omdat de bedrijfsarts geen toestemming kreeg om informatie in te winnen bij de huisarts. Na de zitting kreeg de bedrijfsarts alsnog toestemming om informatie in te winnen bij de huisarts. Nadat de werknemer weer was opgeroepen bij de bedrijfsarts, verscheen hij opnieuw niet. Vervolgens stelde de werknemer allerlei voorwaarden aan een gesprek bij de bedrijfsarts waarmee de bedrijfsarts niet akkoord ging.
Voor werkgever was de maat vol en de werknemer werd op staande voet ontslagen vanwege zijn weigering om bij de bedrijfsarts te verschijnen. Het UWV stelde daarna nog vast dat werknemer in staat was het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken en dat hij eveneens in staat was aangepast werk te verrichten. Het UWV oordeelde kort gezegd dat werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen had verricht.
De kantonrechter moest oordelen of het ontslag terecht was. De kantonrechter vond dat het ontslag op staande voet geen gerechtvaardigd middel was om het slepende conflict tussen partijen te beslechten. Werknemer was natuurlijk blij met deze beslissing en vond dat hij recht had op loon, nu het ontslag geen stand hield. Maar de rechter wees deze vordering grotendeels af, omdat de werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie had gedaan. De werknemer had bij de bedrijfsarts kunnen en moeten verschijnen, wist hoe belangrijk dit was en had zijn re-integratie willens en wetens belemmerd door niet op te komen dagen. De eerdere overwinning leverde de werknemer dus uiteindelijk bar weinig op.
Deze uitspraak bevestigt dat werkgevers loonopschorting of loonstopzetting mag inzetten in discussies over arbeidsongeschiktheid en het meewerken aan re-integratie. Ontslag daarentegen wordt slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd geacht.
Marcel Kokx
hoofd) sectie arbeidsrecht
Boskamp & Willems Advocaten
Dr. Holtroplaan 42, Eindhovenm.kokx@boskampwillems.nl
040-2501469
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
maandag 27 september 2010
Meer mogelijkheden milieuvergunningsprocedure.
In milieuvergunningprocedures geldt dat, naar aanleiding van een ingediende aanvraag, in eerste instantie een ontwerp-besluit wordt genomen en bekend wordt gemaakt. Dat ontwerp-besluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd en in die termijn kunnen belanghebbenden die het niet eens zijn met het ontwerp-besluit, een zienswijze indienen. Vervolgens wordt dan een definitief besluit genomen, waarbij ook wordt ingegaan op de zienswijzen. Tegen dat definitieve besluit kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State.
Tot voor kort gold dat in de beroepsprocedure enkel kon worden geklaagd over aspecten die ook al in de zienswijze zijn genoemd. Werden nieuwe aspecten in beroep aan de orde gesteld, dan leidde dat tot niet-ontvankelijkverklaring, hetgeen er op neerkomt dat de Raad van State zich over die beroepsgrond niet uitspreekt.
De hiervoor bedoelde algemene regel is door de Raad van State in een uitspraak van 27 januari 2010 iets bijgesteld. In die uitspraak geeft de Raad van State aan dat de beperking dat in beroep enkel kan worden geklaagd over de aspecten die ook in de zienswijze aan de orde zijn gesteld, beperkt blijft tot “beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen”.
Onder verschillende categorieën milieugevolgen wordt o.a. verstaan: geur, geluid, trilling en ammoniakemissie. Voor al die aspecten geldt derhalve nog steeds dat daarover in beroep enkel kan worden geklaagd, indien de aspecten in de zienswijze zijn genoemd.
Wordt echter in beroep bijvoorbeeld gesteld dat het verlenen van de milieuvergunning leidt tot strijdigheid met het bestemmingsplan (een mogelijke weigeringsgrond ingevolge artikel 8.10 van de Wet milieubeheer) dan moet de Raad van State zich daarover uitspreken, ook al is dat aspect niet in de zienswijze genoemd.
Een ander voorbeeld is dat in het beroepschrift wordt gesteld dat geen revisievergunning had moeten worden verleend, maar een oprichtingsvergunning. Ook dat aspect mag dus voor het eerst in beroep aan de orde worden gesteld.
De uitspraak van 27 januari 2010 maakt niet duidelijk of in beroep met succes kan worden geklaagd over bijvoorbeeld strijdigheid met het bestemmingsplan, indien in het geheel geen zienswijze over het ontwerp-besluit is ingediend. Is in het geheel geen zienswijze ingediend en wordt in het beroepschrift enkel geklaagd over strijdigheid met het bestemmingsplan, dan zou mogelijk dat beroep toch ontvankelijk kunnen zijn. Toekomstige rechtspraak zal dat duidelijk moeten maken. Vooralsnog lijkt het er echter op dat het indienen van een zienswijze noodzakelijk is om een ontvankelijk beroepschrift te kunnen indienen.
Wilt u meer weten over milieuvergunningprocedures, neem dan gerust contact op met:
mr. H.G.M. (Huub) van der Westen
sectie ruimtelijk bestuursrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T 040 – 250 14 14
F 040 – 250 14 50
h.vanderwesten@boskampwillems.nl
Tot voor kort gold dat in de beroepsprocedure enkel kon worden geklaagd over aspecten die ook al in de zienswijze zijn genoemd. Werden nieuwe aspecten in beroep aan de orde gesteld, dan leidde dat tot niet-ontvankelijkverklaring, hetgeen er op neerkomt dat de Raad van State zich over die beroepsgrond niet uitspreekt.
De hiervoor bedoelde algemene regel is door de Raad van State in een uitspraak van 27 januari 2010 iets bijgesteld. In die uitspraak geeft de Raad van State aan dat de beperking dat in beroep enkel kan worden geklaagd over de aspecten die ook in de zienswijze aan de orde zijn gesteld, beperkt blijft tot “beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen”.
Onder verschillende categorieën milieugevolgen wordt o.a. verstaan: geur, geluid, trilling en ammoniakemissie. Voor al die aspecten geldt derhalve nog steeds dat daarover in beroep enkel kan worden geklaagd, indien de aspecten in de zienswijze zijn genoemd.
Wordt echter in beroep bijvoorbeeld gesteld dat het verlenen van de milieuvergunning leidt tot strijdigheid met het bestemmingsplan (een mogelijke weigeringsgrond ingevolge artikel 8.10 van de Wet milieubeheer) dan moet de Raad van State zich daarover uitspreken, ook al is dat aspect niet in de zienswijze genoemd.
Een ander voorbeeld is dat in het beroepschrift wordt gesteld dat geen revisievergunning had moeten worden verleend, maar een oprichtingsvergunning. Ook dat aspect mag dus voor het eerst in beroep aan de orde worden gesteld.
De uitspraak van 27 januari 2010 maakt niet duidelijk of in beroep met succes kan worden geklaagd over bijvoorbeeld strijdigheid met het bestemmingsplan, indien in het geheel geen zienswijze over het ontwerp-besluit is ingediend. Is in het geheel geen zienswijze ingediend en wordt in het beroepschrift enkel geklaagd over strijdigheid met het bestemmingsplan, dan zou mogelijk dat beroep toch ontvankelijk kunnen zijn. Toekomstige rechtspraak zal dat duidelijk moeten maken. Vooralsnog lijkt het er echter op dat het indienen van een zienswijze noodzakelijk is om een ontvankelijk beroepschrift te kunnen indienen.
Wilt u meer weten over milieuvergunningprocedures, neem dan gerust contact op met:
Boskamp & Willems Advocaten
- Uw success, onze uitdaging -mr. H.G.M. (Huub) van der Westen
sectie ruimtelijk bestuursrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T 040 – 250 14 14
F 040 – 250 14 50
h.vanderwesten@boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
vrijdag 24 september 2010
ONDERNEMEND EN WERKLOOS: DE MOGELIJKHEDEN
De economische crisis is nog niet is geweken en het aantal werklozen neemt nog steeds toe. Niet iedereen die ontslagen wordt en in de WW belandt, zal weer opnieuw als werknemer aan de slag willen. Bij een aantal ex-werknemers zal het ondernemersbloed kriebelen. Juist voor die mensen bevat de WW een regeling die stimuleert om zelf een eigen bedrijf op te zetten.
Als u als ex-werknemer vanuit de WW als zelfstandige wilt beginnen krijgt u van het UWV zes maanden de tijd om een bedrijf op te starten. Daaraan voorafgaand mag u van het UWV eerst onderzoeken of een eigen bedrijf iets voor u is. Tijdens de onderzoeksperiode (veelal een aantal weken) hoeft u niet te solliciteren en houdt u uw uitkering. Besluit u na de onderzoeksperiode dat een eigen bedrijf toch niet iets voor u is, dan verandert er niets. U ontvangt een uitkering en heeft dezelfde rechten en plichten als vóór de onderzoeksperiode.
Besluit u na de onderzoeksperiode daadwerkelijk aan de slag te gaan als zelfstandig ondernemer, dan krijgt u als het goed is inkomsten uit uw eigen bedrijf. Dat heeft gevolgen voor uw uitkering.
U kunt kiezen voor minder uitkering (voor alle uren die u aan uw bedrijf besteedt, krijgt u geen WW). Voor het aantal uren dat u een uitkering krijgt, moet u blijven solliciteren. U kunt er (met toestemming van het UWV) ook voor kiezen om uw uitkering in een startperiode van maximaal zes maanden als voorschot te behouden. Dat wil zeggen dat u de inkomsten uit uw eigen onderneming achteraf geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen. U hoeft tijdens de startperiode niet te solliciteren. U mag gewoon opdrachten binnenhalen en uitvoeren.
De WW-uitkering stopt na zes maanden geheel of gedeeltelijk. Als u fulltime doorgaat als ondernemer, stopt de uitkering. Gaat u na de opstartperiode niet volledig door als zelfstandige, dan kan de uitkering mogelijk nog gedeeltelijk doorlopen. U krijgt geen WW meer voor de uren die u aan uw eigen bedrijf besteedt, waarbij alle uren die u besteedt aan uw bedrijf meetellen (dus niet alleen gewerkte uren, maar ook bijvoorbeeld uren besteed aan acquisitie, studie, administratie en reistijd). U krijgt wel een uitkering voor de overige uren. Voor die uren moet u dan ook blijven solliciteren. Als u aansluitend aan de startperiode besluit om helemaal te stoppen met uw bedrijf dan wordt uw WW-uitkering voortgezet. U bent dan wel weer verplicht te solliciteren.
U kunt als beginnend ondernemer onder omstandigheden ook een startkrediet van het UWV krijgen. Op 8 maart jl. is ook vanuit de EU steun toegezegd (als crisismaatregel) in de vorm van leningen aan werkeloze ondernemers met niet meer dan tien werknemers die niet bij een bank kunnen aankloppen. Doe er uw voordeel mee en bedenk dat het grootste deel van later succesvolle ondernemingen is opgezet door MKB-ers, waarvan een derde voorheen werkeloos was.
Voor meer tips en adviezen:
mr. M. (Marcel) Kokx
sectie arbeidsrecht
Dr. Holtroplaan 42, Eindhoven
040 – 250 14 14
m.kokx@boskampwillems.nl
Als u als ex-werknemer vanuit de WW als zelfstandige wilt beginnen krijgt u van het UWV zes maanden de tijd om een bedrijf op te starten. Daaraan voorafgaand mag u van het UWV eerst onderzoeken of een eigen bedrijf iets voor u is. Tijdens de onderzoeksperiode (veelal een aantal weken) hoeft u niet te solliciteren en houdt u uw uitkering. Besluit u na de onderzoeksperiode dat een eigen bedrijf toch niet iets voor u is, dan verandert er niets. U ontvangt een uitkering en heeft dezelfde rechten en plichten als vóór de onderzoeksperiode.
Besluit u na de onderzoeksperiode daadwerkelijk aan de slag te gaan als zelfstandig ondernemer, dan krijgt u als het goed is inkomsten uit uw eigen bedrijf. Dat heeft gevolgen voor uw uitkering.
U kunt kiezen voor minder uitkering (voor alle uren die u aan uw bedrijf besteedt, krijgt u geen WW). Voor het aantal uren dat u een uitkering krijgt, moet u blijven solliciteren. U kunt er (met toestemming van het UWV) ook voor kiezen om uw uitkering in een startperiode van maximaal zes maanden als voorschot te behouden. Dat wil zeggen dat u de inkomsten uit uw eigen onderneming achteraf geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen. U hoeft tijdens de startperiode niet te solliciteren. U mag gewoon opdrachten binnenhalen en uitvoeren.
De WW-uitkering stopt na zes maanden geheel of gedeeltelijk. Als u fulltime doorgaat als ondernemer, stopt de uitkering. Gaat u na de opstartperiode niet volledig door als zelfstandige, dan kan de uitkering mogelijk nog gedeeltelijk doorlopen. U krijgt geen WW meer voor de uren die u aan uw eigen bedrijf besteedt, waarbij alle uren die u besteedt aan uw bedrijf meetellen (dus niet alleen gewerkte uren, maar ook bijvoorbeeld uren besteed aan acquisitie, studie, administratie en reistijd). U krijgt wel een uitkering voor de overige uren. Voor die uren moet u dan ook blijven solliciteren. Als u aansluitend aan de startperiode besluit om helemaal te stoppen met uw bedrijf dan wordt uw WW-uitkering voortgezet. U bent dan wel weer verplicht te solliciteren.
U kunt als beginnend ondernemer onder omstandigheden ook een startkrediet van het UWV krijgen. Op 8 maart jl. is ook vanuit de EU steun toegezegd (als crisismaatregel) in de vorm van leningen aan werkeloze ondernemers met niet meer dan tien werknemers die niet bij een bank kunnen aankloppen. Doe er uw voordeel mee en bedenk dat het grootste deel van later succesvolle ondernemingen is opgezet door MKB-ers, waarvan een derde voorheen werkeloos was.
Voor meer tips en adviezen:
Boskamp & Willems Advocaten
- Uw succes, onze uitdaging -mr. M. (Marcel) Kokx
sectie arbeidsrecht
Dr. Holtroplaan 42, Eindhoven
040 – 250 14 14
m.kokx@boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
donderdag 23 september 2010
ALS PARTNERS UIT ELKAAR, OOK ALS OUDERS …?
ALS PARTNERS UIT ELKAAR, OOK ALS OUDERS …?
Stel, u gaat uit elkaar en u heeft minderjarige kinderen, dan doet u er verstandig aan een ouderschapsplan op te stellen. Indien u getrouwd bent, een geregistreerd partnerschap bent aangegaan of samenwoont en het gezamenlijk gezag heeft over uw minderjarige kinderen, bent u op grond van de wet zelfs verplicht een ouderschapsplan op te stellen.
Wat is een ouderschapsplan? Dit is een schriftelijke overeenkomst die ondertekend moet worden door u als ouders. In deze overeenkomst moeten afspraken worden gemaakt over de kinderen. Als ouder heeft u een grote mate van vrijheid over de wijze waarop u het ouderschapsplan opstelt, maar u dient in ieder geval afspraken te maken over de volgende zaken:
- de manier waarop u als ouders de zorg- en opvoedingstaken verdeelt. U moet dan denken aan het verblijf van de kinderen, de tijd die de kinderen met beide ouders doorbrengen (de omgang) en welke taken u als ouders op zich neemt;
- de manier waarop u als ouders elkaar raadpleegt en informeert over belangrijke aangelegenheden, die de kinderen aangaan, zoals school, vermogen en gezondheid;
- de kosten van verzorging en opvoeding van uw kinderen (kinderalimentatie).
Ook moet worden vermeld de wijze waarop u als ouders uw kinderen heeft betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Het hangt van de leeftijd van uw kinderen af in welke mate u de kinderen hierin dient te betrekken. Van belang is dat u in ieder geval samen de kinderen uitleg geeft over de afspraken die u heeft gemaakt.
In het verzoekschrift tot echtscheiding dient de advocaat eveneens te vermelden over welke punten u het eens bent geworden en over welke punten niet.
Wat kunt u als ouders doen als u het niet eens kunt worden? Uw advocaat dient in dat geval in het verzoekschrift tot echtscheiding aan te geven waarom u als ouders er niet in bent geslaagd in overleg een ouderschapsplan op te stellen. Een rechter zal in de regel genoegen nemen met een concept echtscheidingsplan dat door één ouder is opgesteld, indien het onmogelijk is gebleken afspraken te maken.
U dient er wel rekening mee te houden dat een rechter u vervolgens naar een bemiddelaar verwijst met als doel om alsnog te proberen afspraken te maken over uw kinderen.
Met de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding op 1 maart 2009, waarin het ouderschapsplan is geregeld, wordt bevorderd dat u als ouders nadenkt over de invulling van het ouderschap na de scheiding. U dient hierover goede afspraken te maken om onnodige conflicten in de toekomst te voorkomen. Er wordt vanuit gegaan dat na scheiding het ouderschap wordt voortgezet. U blijft als ouders samen verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van uw kinderen. Beoogd wordt de band tussen de kinderen en beide ouders na scheiding te behouden.
Kortom, u gaat als partners uit elkaar, maar blijft na echtscheiding samen als ouders verantwoordelijk voor uw kinderen. Het ouderschap blijft voortbestaan.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
Mr. Sabine C. Janssens-van Drooge
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414
s.janssens@boskampwillems.nl
www.boskampwillems.nl
Stel, u gaat uit elkaar en u heeft minderjarige kinderen, dan doet u er verstandig aan een ouderschapsplan op te stellen. Indien u getrouwd bent, een geregistreerd partnerschap bent aangegaan of samenwoont en het gezamenlijk gezag heeft over uw minderjarige kinderen, bent u op grond van de wet zelfs verplicht een ouderschapsplan op te stellen.
Wat is een ouderschapsplan? Dit is een schriftelijke overeenkomst die ondertekend moet worden door u als ouders. In deze overeenkomst moeten afspraken worden gemaakt over de kinderen. Als ouder heeft u een grote mate van vrijheid over de wijze waarop u het ouderschapsplan opstelt, maar u dient in ieder geval afspraken te maken over de volgende zaken:
- de manier waarop u als ouders de zorg- en opvoedingstaken verdeelt. U moet dan denken aan het verblijf van de kinderen, de tijd die de kinderen met beide ouders doorbrengen (de omgang) en welke taken u als ouders op zich neemt;
- de manier waarop u als ouders elkaar raadpleegt en informeert over belangrijke aangelegenheden, die de kinderen aangaan, zoals school, vermogen en gezondheid;
- de kosten van verzorging en opvoeding van uw kinderen (kinderalimentatie).
Ook moet worden vermeld de wijze waarop u als ouders uw kinderen heeft betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Het hangt van de leeftijd van uw kinderen af in welke mate u de kinderen hierin dient te betrekken. Van belang is dat u in ieder geval samen de kinderen uitleg geeft over de afspraken die u heeft gemaakt.
In het verzoekschrift tot echtscheiding dient de advocaat eveneens te vermelden over welke punten u het eens bent geworden en over welke punten niet.
Wat kunt u als ouders doen als u het niet eens kunt worden? Uw advocaat dient in dat geval in het verzoekschrift tot echtscheiding aan te geven waarom u als ouders er niet in bent geslaagd in overleg een ouderschapsplan op te stellen. Een rechter zal in de regel genoegen nemen met een concept echtscheidingsplan dat door één ouder is opgesteld, indien het onmogelijk is gebleken afspraken te maken.
U dient er wel rekening mee te houden dat een rechter u vervolgens naar een bemiddelaar verwijst met als doel om alsnog te proberen afspraken te maken over uw kinderen.
Met de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding op 1 maart 2009, waarin het ouderschapsplan is geregeld, wordt bevorderd dat u als ouders nadenkt over de invulling van het ouderschap na de scheiding. U dient hierover goede afspraken te maken om onnodige conflicten in de toekomst te voorkomen. Er wordt vanuit gegaan dat na scheiding het ouderschap wordt voortgezet. U blijft als ouders samen verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van uw kinderen. Beoogd wordt de band tussen de kinderen en beide ouders na scheiding te behouden.
Kortom, u gaat als partners uit elkaar, maar blijft na echtscheiding samen als ouders verantwoordelijk voor uw kinderen. Het ouderschap blijft voortbestaan.
Indien u meer wil weten over het familierecht, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. Sabine C. Janssens-van Drooge
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414
s.janssens@boskampwillems.nl
www.boskampwillems.nl
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
woensdag 22 september 2010
Aannemer aan zet
Boskamps & Willems Advocaten: AANNEMER AAN ZET
In deze economische tijden lees je regelmatig in de krant over problemen bij bouwprojecten. De aannemer legt het werk neer omdat de opdrachtgever niet betaalt en het terrein wordt afgezet.
Een aannemer die te maken krijgt met een niet betalende opdrachtgever heeft een sterk wapen in handen, namelijk het zogenaamde retentierecht. Dit houdt in dat de aannemer niet oplevert voordat de opdrachtgever alles betaald heeft en dat hij zijn vordering met voorrang kan verhalen boven alle partijen tegen wie hij het retentierecht kan inroepen.
Het retentierecht is bedoeld als pressiemiddel om alsnog betaling te verkrijgen. Hierbij geldt het adagium “onder druk wordt alles vloeibaar”. Uitoefening van het retentierecht leidt vaak alsnog tot betaling omdat meerdere partijen belang hebben bij voortgang van het project.
Om het retentierecht uit te oefenen moet de aannemer de onroerende zaak in zijn macht hebben. Meestal wordt het bouwterrein omheind en worden er borden geplaatst waarop staat dat de aannemer een retentierecht uitoefent.
Het retentierecht kan ook worden ingeroepen tegen anderen dan de opdrachtgever, zoals kopers of beslagleggers, als voor die anderen duidelijk is dat een retentierecht wordt uitgeoefend. De aannemer kan het retentierecht zelfs inroepen tegen partijen die een ouder recht op de onroerende zaak hebben, zoals een bank met een hypotheekrecht. Daarvoor is nodig dat de opdrachtgever bevoegd was om aan de aannemer opdracht te geven of dat de aannemer geen reden had om daaraan te twijfelen.
Banken trachten uitoefening van een retentierecht te voorkomen door in hypotheekaktes op te nemen dat de eigenaar van de onroerende zaak toestemming van de bank nodig heeft om aanneem¬overeenkomsten aan te gaan. Bij normale exploitatie van het pand, zoals gebruikelijk onderhoud of noodzakelijke renovatie, hoeft de aannemer zich echter niet te verdiepen in de bevoegdheid van de opdrachtgever. Bij volledige sloop en nieuwbouw waarschijnlijk wel.
Leidt uitoefening van het retentierecht niet tot betaling, dan wil de aannemer zich verhalen op de opbrengst van de onroerende zaak. Hij mag niet zelf tot verkoop overgaan, maar moet een rechterlijke uitspraak vragen, waarmee hij beslag kan leggen. Het onroerend goed kan dan executoriaal worden verkocht, waarna de aannemer zich op de opbrengst kan verhalen.
Komt er onenigheid over de verdeling van de opbrengst, bijvoorbeeld tussen aannemer en bank, dan zal er een rangregeling moeten plaatsvinden, waarbij een rechter bepaalt wie welk bedrag ontvangt.
Bij de verdeling van een executieopbrengst kunnen alleen de partijen die in de wet worden genoemd meedelen. Dat zijn onder meer beslagleggers op de onroerende zaak of de koopprijs en hypotheekhouders, maar niet schuldeisers met een retentierecht. Een aannemer met een retentierecht kan dus alleen meedelen in de executieopbrengst, als hij tijdig beslag heeft gelegd voor alle vorderingen die hij op de opdrachtgever heeft.
Doet hij dat niet, dan heeft hij overigens nog steeds een sterk wapen in handen. Hij kan zijn retentierecht ondanks de executie handhaven. Bij executoriale verkoop vervallen beslagen en hypotheekrechten wel, maar retentierechten niet. Die kunnen ook worden ingeroepen tegen de koper op de executieveiling. Die zal dus alsnog de aannemer moeten betalen, hetgeen hij als het goed is heeft meegewogen bij zijn bod. Het is voor de aannemer van groot belang om zijn rechten op de juiste manier te blijven uitoefenen, omdat zijn sterke rechten anders vervallen.
Conclusie is dat de aannemer een machtig wapen in handen heeft om betaling af te dwingen. Daarvoor is wel nodig dat hij tijdig reageert bij betalingsproblemen van zijn opdrachtgever, dat hij zijn rechten op correcte wijze uitoefent en dat hij alert blijft bij executie, verdeling van de opbrengst en het al dan niet prijsgeven van zijn retentierecht.
Gezien de complexiteit van de materie is specialistische juridische bijstand geen overbodige luxe. Dat geldt overigens ook voor anderen die te maken krijgen met een aannemer die zijn retentierecht uitoefent. Boskamp & Willems Advocaten kan deze bijstand bieden.
mr. D.D. Dielissen-Breukers
Sectie Insolventie- en Ondernemingsrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Mail: d.dielissen@boskampwillems.nl
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/2010/09/22/boskamp-en-willems-aannemer-aan-zet/
In deze economische tijden lees je regelmatig in de krant over problemen bij bouwprojecten. De aannemer legt het werk neer omdat de opdrachtgever niet betaalt en het terrein wordt afgezet.
Een aannemer die te maken krijgt met een niet betalende opdrachtgever heeft een sterk wapen in handen, namelijk het zogenaamde retentierecht. Dit houdt in dat de aannemer niet oplevert voordat de opdrachtgever alles betaald heeft en dat hij zijn vordering met voorrang kan verhalen boven alle partijen tegen wie hij het retentierecht kan inroepen.
Het retentierecht is bedoeld als pressiemiddel om alsnog betaling te verkrijgen. Hierbij geldt het adagium “onder druk wordt alles vloeibaar”. Uitoefening van het retentierecht leidt vaak alsnog tot betaling omdat meerdere partijen belang hebben bij voortgang van het project.
Om het retentierecht uit te oefenen moet de aannemer de onroerende zaak in zijn macht hebben. Meestal wordt het bouwterrein omheind en worden er borden geplaatst waarop staat dat de aannemer een retentierecht uitoefent.
Het retentierecht kan ook worden ingeroepen tegen anderen dan de opdrachtgever, zoals kopers of beslagleggers, als voor die anderen duidelijk is dat een retentierecht wordt uitgeoefend. De aannemer kan het retentierecht zelfs inroepen tegen partijen die een ouder recht op de onroerende zaak hebben, zoals een bank met een hypotheekrecht. Daarvoor is nodig dat de opdrachtgever bevoegd was om aan de aannemer opdracht te geven of dat de aannemer geen reden had om daaraan te twijfelen.
Banken trachten uitoefening van een retentierecht te voorkomen door in hypotheekaktes op te nemen dat de eigenaar van de onroerende zaak toestemming van de bank nodig heeft om aanneem¬overeenkomsten aan te gaan. Bij normale exploitatie van het pand, zoals gebruikelijk onderhoud of noodzakelijke renovatie, hoeft de aannemer zich echter niet te verdiepen in de bevoegdheid van de opdrachtgever. Bij volledige sloop en nieuwbouw waarschijnlijk wel.
Leidt uitoefening van het retentierecht niet tot betaling, dan wil de aannemer zich verhalen op de opbrengst van de onroerende zaak. Hij mag niet zelf tot verkoop overgaan, maar moet een rechterlijke uitspraak vragen, waarmee hij beslag kan leggen. Het onroerend goed kan dan executoriaal worden verkocht, waarna de aannemer zich op de opbrengst kan verhalen.
Komt er onenigheid over de verdeling van de opbrengst, bijvoorbeeld tussen aannemer en bank, dan zal er een rangregeling moeten plaatsvinden, waarbij een rechter bepaalt wie welk bedrag ontvangt.
Bij de verdeling van een executieopbrengst kunnen alleen de partijen die in de wet worden genoemd meedelen. Dat zijn onder meer beslagleggers op de onroerende zaak of de koopprijs en hypotheekhouders, maar niet schuldeisers met een retentierecht. Een aannemer met een retentierecht kan dus alleen meedelen in de executieopbrengst, als hij tijdig beslag heeft gelegd voor alle vorderingen die hij op de opdrachtgever heeft.
Doet hij dat niet, dan heeft hij overigens nog steeds een sterk wapen in handen. Hij kan zijn retentierecht ondanks de executie handhaven. Bij executoriale verkoop vervallen beslagen en hypotheekrechten wel, maar retentierechten niet. Die kunnen ook worden ingeroepen tegen de koper op de executieveiling. Die zal dus alsnog de aannemer moeten betalen, hetgeen hij als het goed is heeft meegewogen bij zijn bod. Het is voor de aannemer van groot belang om zijn rechten op de juiste manier te blijven uitoefenen, omdat zijn sterke rechten anders vervallen.
Conclusie is dat de aannemer een machtig wapen in handen heeft om betaling af te dwingen. Daarvoor is wel nodig dat hij tijdig reageert bij betalingsproblemen van zijn opdrachtgever, dat hij zijn rechten op correcte wijze uitoefent en dat hij alert blijft bij executie, verdeling van de opbrengst en het al dan niet prijsgeven van zijn retentierecht.
Gezien de complexiteit van de materie is specialistische juridische bijstand geen overbodige luxe. Dat geldt overigens ook voor anderen die te maken krijgen met een aannemer die zijn retentierecht uitoefent. Boskamp & Willems Advocaten kan deze bijstand bieden.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-mr. D.D. Dielissen-Breukers
Sectie Insolventie- en Ondernemingsrecht
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
Tel: 040-2501414
Mail: d.dielissen@boskampwillems.nl
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/2010/09/22/boskamp-en-willems-aannemer-aan-zet/
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
dinsdag 21 september 2010
Uitgesteld loon in het erfrecht
De meeste mensen zijn wel enigszins bekend met het Nieuwe Erfrecht dat sinds 1 januari 2003 geldt. De belangrijkste wijziging is dat de langstlevende echtgenoot van rechtswege alle zaken van de overleden echtgenoot erft en dat de kinderen een vordering krijgen op deze langstlevende ouder. Vóór de wetswijziging diende dit in een testament te zijn geregeld.
Een van de minder bekende wijzigingen is de mogelijkheid van een kind om een uitkering te ontvangen uit de nalatenschap van zijn overleden ouder als vergoeding voor tijdens het leven van die ouder door hem verrichte diensten.
Oorspronkelijk was de idee dat deze vergoeding kon worden betaald als beloning voor verrichte werkzaamheden in het agrarisch bedrijf van een ouder, zonder dat daarvoor door het kind een salaris is genoten. Tijdens de parlementaire behandeling kwam aan de orde dat het betreffende wetsartikel ook kan worden gebruikt om een beloning te krijgen voor werkzaamheden buiten het boerenbedrijf, bijvoorbeeld in de middenstand. Ook kan worden gedacht aan verrichte huishoudelijke werkzaamheden of verzorgende taken jegens de ouder zonder dat daarvoor een vergoeding is genoten door het kind.
Inmiddels zijn meerdere procedures gevoerd waarin is geprobeerd een dergelijke vergoeding te ontvangen. Onlangs hebben een kantonrechter en een gerechtshof zich over een zaak gebogen waarin een zoon enkele jaren achtereen zijn moeder heeft verzorgd zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. De zoon heeft daartoe zijn huurwoning opgezegd en is bij moeder gaan inwonen.
De kantonrechter formuleert een aantal voorwaarden waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een uitgesteld loon. Er moet onder andere sprake zijn van langdurig verrichte arbeid in beroep of bedrijf of in de huishouding van de erflater. Hieronder wordt de verzorging of verpleging van de erflater begrepen. Daarnaast moet deze verrichte arbeid economische waarde hebben en mag het kind geen passende beloning hebben gekregen. Tot slot dient dit kind hierdoor ten opzichte van de mede-erfgenamen benadeeld te zijn.
De kantonrechter wijst het verzoek van de zoon af aangezien hij van mening is dat de verrichte werkzaamheden geen economische waarde hebben gehad. Het gerechtshof oordeelt vervolgens over dezelfde zaak. In hoger beroep nuanceert het hof de voorwaarden van de kantonrechter, maar oordeelt wel dat de uiteindelijke beslissing van de kantonrechter juist is geweest. Het hof is van mening dat het voeren van een gemeenschappelijke huishouding van de zoon met zijn moeder meebrengt dat bepaalde taken uitgevoerd moeten worden die mede ten goede komen aan de moeder zonder dat daarvoor een vergoeding hoeft te worden betaald.
In deze zaak is het verzoek om een uitgesteld loon dus ook in hoger beroep afgewezen, maar ik sluit niet uit dat in de toekomst verzoeken zullen worden gedaan die zullen worden toegewezen. De omstandigheden van iedere specifieke situatie zullen hierbij van belang zijn.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het uitgesteld salaris, kunt u contact opnemen met:
Mr. A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Een van de minder bekende wijzigingen is de mogelijkheid van een kind om een uitkering te ontvangen uit de nalatenschap van zijn overleden ouder als vergoeding voor tijdens het leven van die ouder door hem verrichte diensten.
Oorspronkelijk was de idee dat deze vergoeding kon worden betaald als beloning voor verrichte werkzaamheden in het agrarisch bedrijf van een ouder, zonder dat daarvoor door het kind een salaris is genoten. Tijdens de parlementaire behandeling kwam aan de orde dat het betreffende wetsartikel ook kan worden gebruikt om een beloning te krijgen voor werkzaamheden buiten het boerenbedrijf, bijvoorbeeld in de middenstand. Ook kan worden gedacht aan verrichte huishoudelijke werkzaamheden of verzorgende taken jegens de ouder zonder dat daarvoor een vergoeding is genoten door het kind.
Inmiddels zijn meerdere procedures gevoerd waarin is geprobeerd een dergelijke vergoeding te ontvangen. Onlangs hebben een kantonrechter en een gerechtshof zich over een zaak gebogen waarin een zoon enkele jaren achtereen zijn moeder heeft verzorgd zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. De zoon heeft daartoe zijn huurwoning opgezegd en is bij moeder gaan inwonen.
De kantonrechter formuleert een aantal voorwaarden waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een uitgesteld loon. Er moet onder andere sprake zijn van langdurig verrichte arbeid in beroep of bedrijf of in de huishouding van de erflater. Hieronder wordt de verzorging of verpleging van de erflater begrepen. Daarnaast moet deze verrichte arbeid economische waarde hebben en mag het kind geen passende beloning hebben gekregen. Tot slot dient dit kind hierdoor ten opzichte van de mede-erfgenamen benadeeld te zijn.
De kantonrechter wijst het verzoek van de zoon af aangezien hij van mening is dat de verrichte werkzaamheden geen economische waarde hebben gehad. Het gerechtshof oordeelt vervolgens over dezelfde zaak. In hoger beroep nuanceert het hof de voorwaarden van de kantonrechter, maar oordeelt wel dat de uiteindelijke beslissing van de kantonrechter juist is geweest. Het hof is van mening dat het voeren van een gemeenschappelijke huishouding van de zoon met zijn moeder meebrengt dat bepaalde taken uitgevoerd moeten worden die mede ten goede komen aan de moeder zonder dat daarvoor een vergoeding hoeft te worden betaald.
In deze zaak is het verzoek om een uitgesteld loon dus ook in hoger beroep afgewezen, maar ik sluit niet uit dat in de toekomst verzoeken zullen worden gedaan die zullen worden toegewezen. De omstandigheden van iedere specifieke situatie zullen hierbij van belang zijn.
Indien u meer wil weten over het erfrecht of over het uitgesteld salaris, kunt u contact opnemen met:
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-Mr. A.H. van Gerwen, sectie f
Bericht publiceren
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
maandag 20 september 2010
Niet tijdig verversen van olie: werknemer betaalt de schade!
Niet alle werknemers die een lease-auto ter beschikking hebben, nemen het zo nauw met het onderhoud van de auto. De gevolgen hiervan voor de werknemer zijn recent duidelijk geworden in een uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch.
Wat was het geval. Een werkgever stelt een lease-auto ter beschikking aan zijn werknemer, met een onderhoudsboekje. In dit boekje valt te lezen dat de motorolie om de 10.000 kilometer moet worden ververst en dat daarbij ook het oliefilter moet worden vervangen.
De werknemer in kwestie wist wel dat hij de auto moest brengen voor een beurt, maar had dit niet gedaan. Hij had een afspraak met de garage bij een kilometerstand van ongeveer 13.000 kilometer wegens vakantie geannuleerd en daarna geen nieuwe afspraak meer gemaakt. De werknemer erkende ook dat hij meerdere malen geconstateerd had dat het oliepeil aan de lage kant was en had de olie bijgevuld. Ook de 20.000 kilometerbeurt had hij niet laten uitvoeren. De werknemer was pas naar de garage gegaan toen de auto al gebreken vertoonde. Op dat moment was al schade aan de motor ontstaan. Uit onderzoek bleek dat deze schade een duidelijk gevolg was van het niet tijdig uitvoeren van de onderhoudsbeurt(en).
De werkgever was van mening dat de werknemer aansprakelijk is voor de aan deze lease-auto ontstane schade. De schade bedroeg € 1.590,55.
Moest de werknemer nu de schade betalen? De wet bepaalt kort gezegd dat een werknemer niet aansprakelijk is voor schade die hij aan zijn werkgever toebrengt, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Opzet of bewuste roekeloosheid wordt door rechters vrijwel nooit aangenomen.
De werknemer in kwestie moest echter wel opdraaien voor de schade. Volgens het gerechtshof is het een feit van algemene bekendheid dat werknemers, aan wie een lease-auto ter beschikking is gesteld, het volledig feitelijke gebruik van die auto door de werkgever wordt toevertrouwd. Binnen dat bereik past dat de werknemer zelf zorgdraagt voor het aftanken, het reinigen en het laten uitvoeren van de reguliere onderhoudsbeurten van die auto. Dat onderhoudsbeurten noodzakelijk zijn om een auto in goede staat te houden, acht het gerechtshof ook een feit van algemene bekendheid.
Er bestond voor de werknemer overigens geen belemmering om zijn auto tijdig bij de garage af te geven voor een onderhoudsbeurt. De werknemer wist ook wel dat hij deze plicht had. Het hof vond dat gezien de inhoud van het onderhoudsboekje de werknemer wist of in ieder geval moest weten dat het enkel bijvullen van de olie onvoldoende was nu dat niet leidt tot het verversen (vervangen) van de olie. Op het moment dat er problemen ontstonden bedroeg de kilometerstand van de lease-auto ruim 28.000 km en had de olie en het filter al twee keer vervangen moeten worden, waarbij de “derde vervanging” op korte termijn noodzakelijk was. Dat het ging om een relatief nieuwe auto waarmee nog slechts vier maanden was gereden kon de werknemer niet baten, omdat het in het onderhoudsboekje voorgeschreven onderhoud gerelateerd was aan het aantal gereden kilometers en niet aan de leeftijd van de auto.
In tegenstelling tot (eerder) de kantonrechter is het gerechtshof dan ook van mening dat de werknemer wel bewust roekeloos heeft gehandeld. De werknemer werd veroordeeld tot het betalen van de schade aan de lease-auto. Een dure les voor de werknemer in kwestie!
Postbus 8727
5605 LS Eindhoven
t 040-250 14 69
f 040-250 14 50
Wat was het geval. Een werkgever stelt een lease-auto ter beschikking aan zijn werknemer, met een onderhoudsboekje. In dit boekje valt te lezen dat de motorolie om de 10.000 kilometer moet worden ververst en dat daarbij ook het oliefilter moet worden vervangen.
De werknemer in kwestie wist wel dat hij de auto moest brengen voor een beurt, maar had dit niet gedaan. Hij had een afspraak met de garage bij een kilometerstand van ongeveer 13.000 kilometer wegens vakantie geannuleerd en daarna geen nieuwe afspraak meer gemaakt. De werknemer erkende ook dat hij meerdere malen geconstateerd had dat het oliepeil aan de lage kant was en had de olie bijgevuld. Ook de 20.000 kilometerbeurt had hij niet laten uitvoeren. De werknemer was pas naar de garage gegaan toen de auto al gebreken vertoonde. Op dat moment was al schade aan de motor ontstaan. Uit onderzoek bleek dat deze schade een duidelijk gevolg was van het niet tijdig uitvoeren van de onderhoudsbeurt(en).
De werkgever was van mening dat de werknemer aansprakelijk is voor de aan deze lease-auto ontstane schade. De schade bedroeg € 1.590,55.
Moest de werknemer nu de schade betalen? De wet bepaalt kort gezegd dat een werknemer niet aansprakelijk is voor schade die hij aan zijn werkgever toebrengt, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Opzet of bewuste roekeloosheid wordt door rechters vrijwel nooit aangenomen.
De werknemer in kwestie moest echter wel opdraaien voor de schade. Volgens het gerechtshof is het een feit van algemene bekendheid dat werknemers, aan wie een lease-auto ter beschikking is gesteld, het volledig feitelijke gebruik van die auto door de werkgever wordt toevertrouwd. Binnen dat bereik past dat de werknemer zelf zorgdraagt voor het aftanken, het reinigen en het laten uitvoeren van de reguliere onderhoudsbeurten van die auto. Dat onderhoudsbeurten noodzakelijk zijn om een auto in goede staat te houden, acht het gerechtshof ook een feit van algemene bekendheid.
Er bestond voor de werknemer overigens geen belemmering om zijn auto tijdig bij de garage af te geven voor een onderhoudsbeurt. De werknemer wist ook wel dat hij deze plicht had. Het hof vond dat gezien de inhoud van het onderhoudsboekje de werknemer wist of in ieder geval moest weten dat het enkel bijvullen van de olie onvoldoende was nu dat niet leidt tot het verversen (vervangen) van de olie. Op het moment dat er problemen ontstonden bedroeg de kilometerstand van de lease-auto ruim 28.000 km en had de olie en het filter al twee keer vervangen moeten worden, waarbij de “derde vervanging” op korte termijn noodzakelijk was. Dat het ging om een relatief nieuwe auto waarmee nog slechts vier maanden was gereden kon de werknemer niet baten, omdat het in het onderhoudsboekje voorgeschreven onderhoud gerelateerd was aan het aantal gereden kilometers en niet aan de leeftijd van de auto.
In tegenstelling tot (eerder) de kantonrechter is het gerechtshof dan ook van mening dat de werknemer wel bewust roekeloos heeft gehandeld. De werknemer werd veroordeeld tot het betalen van de schade aan de lease-auto. Een dure les voor de werknemer in kwestie!
Boskamp & Willems Advocaten
Mr. Marcel KokxPostbus 8727
5605 LS Eindhoven
t 040-250 14 69
f 040-250 14 50
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
vrijdag 17 september 2010
Boskamp & Willems Advocaten: Alimentatie dubbel aftrekbaar?
Alimentatie dubbel aftrekbaar?
Recentelijk heeft de Hoge Raad een interessant arrest gewezen. In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat een verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen (giften) een schuld in box 3 (inkomsten uit sparen en beleggen) vormt. Daarnaast zorgt deze periodieke uitkering ook voor een aftrek in box 1 (inkomsten uit werk en woning). Het betalen van een periodieke uitkering zorgt zodoende voor een dubbele aftrek.
De vraag is of deze uitspraak van de Hoge Raad ook geldt voor alimentatiebetalingen. De kans hierop is reëel aanwezig nu alimentatiebetalingen belastingtechnisch vergeleken kunnen worden met periodieke giften. In box 1 kan dan door degene die de alimentatie voldoet de alimentatie van dat jaar worden afgetrokken en in box 3 kunnen dan de toekomstige alimentatiebetalingen als restschuld worden opgevoerd. Het is dus in ieder geval de moeite waard om in uw belastingaangiften met deze uitspraak rekening te houden. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat deze uitspraak alleen van pas komt indien het box 3 vermogen meer dan het heffingsvrij vermogen bedraagt (ongeveer € 20.000,--).
Voorts doet u er verstandig aan om de eerder vastgestelde partner- of kinderalimentatie regelmatig te laten herberekenen, want niets is zo veranderlijk als alimentatie. Regelmatig komt het voor dat de alimentatie niet wordt gewijzigd, terwijl dit wel mogelijk zou zijn geweest.
Een eerder vastgesteld alimentatiebedrag kan om diverse redenen worden gewijzigd, zoals door een verandering in de gezinssamenstelling of een wijziging in de inkomsten en/of lasten. Zo kan het voorkomen dat u enige tijd teveel alimentatie voldoet of te weinig aan alimentatie ontvangt. U doet er dus in ieder geval verstandig aan om de alimentatie te laten herberekenen als zich een wijziging in uw situatie of die van uw ex partner voordoet. Een wijziging van de alimentatie zal in de meeste gevallen door de rechtbank pas vanaf datum indiening van het verzoekschrift worden toegekend en derhalve niet met terugwerkende kracht.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGING-
Mr. drs. N. Vinke, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-250 14 14 F: 040 250 14 50
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
donderdag 16 september 2010
Boskamp & Willems advocaten: Kinderen: wie mag het zeggen?
Een man en een vrouw hebben tijdens hun huwelijk twee kinderen gekregen. Na enkele jaren zijn zij gescheiden. Na de echtscheiding bestaat geen contact meer tussen de man en de vrouw. De kinderen zien hun vader al enkele jaren niet meer. Het gezag over de kinderen is bij de echtscheiding toegewezen aan de vrouw. De vrouw krijgt na de echtscheiding een nieuwe relatie en woont inmiddels met deze man samen. De vrouw vraagt zich af wat er met de kinderen zal gebeuren als zij komt te overlijden.
Indien sprake is van eenzijdig gezag na echtscheiding of na verbreking van een niethuwelijkse relatie, komt dat gezag te ontbreken als de ouder met het gezag overlijdt. Indien kort gezegd sprake is van een nieuwe relatie waarmee iemand inmiddels een jaar samenwoont en het gezag drie jaar eenzijdig heeft bestaan kan de rechtbank in principe worden verzocht om aan die nieuwe partner eveneens gezag toe te kennen zodat gezamenlijk gezag ontstaat. In deze situatie wonen de vrouw en haar nieuwe partner meer dan een jaar samen. Het gezag is meer dan drie jaar geleden aan de vrouw toegekend. Het is dus mogelijk om het gezamenlijk gezag te vragen. Aangezien de huidige woon- of verblijfplaats van de man niet bekend is zal de rechtbank de man openbaar oproepen, zodat de man zijn mening kenbaar kan maken.
Vanaf 1 januari 1995 houden ouders na een echtscheiding in principe het gezamenlijk gezag. In uitzonderingssituaties wordt het eenzijdig gezag toegewezen. Een ouder met gezag is bevoegd beslissingen te nemen over een kind, bijvoorbeeld als het gaat om schoolkeuze of medische zaken. Het is mogelijk via de notaris een niet-ouder als voogd te benoemen in een testament. Deze voogd zal na overlijden van de ouder met het gezag niet automatisch voor een kind mogen zorgen als er nog een andere ouder met gezag is.
Gezag is een van de expertises binnen ons kantoor.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGINGMr.
A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-250 14 14 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Tevens te vinden op: http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Indien sprake is van eenzijdig gezag na echtscheiding of na verbreking van een niethuwelijkse relatie, komt dat gezag te ontbreken als de ouder met het gezag overlijdt. Indien kort gezegd sprake is van een nieuwe relatie waarmee iemand inmiddels een jaar samenwoont en het gezag drie jaar eenzijdig heeft bestaan kan de rechtbank in principe worden verzocht om aan die nieuwe partner eveneens gezag toe te kennen zodat gezamenlijk gezag ontstaat. In deze situatie wonen de vrouw en haar nieuwe partner meer dan een jaar samen. Het gezag is meer dan drie jaar geleden aan de vrouw toegekend. Het is dus mogelijk om het gezamenlijk gezag te vragen. Aangezien de huidige woon- of verblijfplaats van de man niet bekend is zal de rechtbank de man openbaar oproepen, zodat de man zijn mening kenbaar kan maken.
Vanaf 1 januari 1995 houden ouders na een echtscheiding in principe het gezamenlijk gezag. In uitzonderingssituaties wordt het eenzijdig gezag toegewezen. Een ouder met gezag is bevoegd beslissingen te nemen over een kind, bijvoorbeeld als het gaat om schoolkeuze of medische zaken. Het is mogelijk via de notaris een niet-ouder als voogd te benoemen in een testament. Deze voogd zal na overlijden van de ouder met het gezag niet automatisch voor een kind mogen zorgen als er nog een andere ouder met gezag is.
Gezag is een van de expertises binnen ons kantoor.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGINGMr.
A.H. van Gerwen, sectie familie- en erfrecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-250 14 14 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
Tevens te vinden op: http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Labels:
Advocaat,
Boskamp en Willems Advocaten,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
woensdag 15 september 2010
Hetzelfde erven, minder krijgen
Na het overlijden van hun ouders moeten drie broers en een zus de nalatenschap van vader, die het laatst is overleden, verdelen. Al snel blijkt dat de zus, het oogappeltje van vader, in het verleden schenkingen heeft ontvangen van vader in de vorm van geld. De drie broers nemen contact met mij op om te vragen of de schenkingen een rol spelen bij de verdeling van de nalatenschap.
Bij een verdeling van een nalatenschap dient altijd onderzocht te worden of sprake is geweest van schenkingen. In bepaalde gevallen moeten deze schenkingen worden betrokken bij de verdeling. Hierbij is onder andere van belang wanneer de schenkingen zijn gedaan, door wie en of er in het testament iets over is bepaald. Wat vaak gebeurt is dat een ouder aan een kind bijvoorbeeld een woonhuis tegen een lagere prijs verkoopt. Ook dit is een schenking. In het geval van deze broers en zus bleek dat de zus in totaal € 10.000,– van vader heeft ontvangen. Ik heb de broers verteld dat dit bedrag in hun situatie door de zus moet worden ingebracht. De zus heeft dit bedrag als voorschot ontvangen. In het kader van de verdeling dient dit voorschot verrekend te worden tussen alle kinderen. Op mijn advies heeft de verdeling op die manier plaatsgevonden.
Bij een verdeling van een nalatenschap is het verstandig juridisch advies in te winnen over de manier waarop verdeeld moet worden. De erfgenamen kunnen vaak niet overzien waarmee allemaal rekening dient te worden gehouden. Één voorbeeld hiervan is de inbrengverplichting. Als de erfgenamen onderling geen afspraken kunnen maken over de verdeling kan een advocaat ingeschakeld worden. Deze probeert dan buiten een procedure om tot een oplossing te komen. Lukt dat niet, dan kan een advocaat een procedure voeren bij de rechtbank.
Erfrecht is een van de specialisaties van ons kantoor.
Mr. A.H. van Gerwen, sectie personen- en familierecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Bij een verdeling van een nalatenschap dient altijd onderzocht te worden of sprake is geweest van schenkingen. In bepaalde gevallen moeten deze schenkingen worden betrokken bij de verdeling. Hierbij is onder andere van belang wanneer de schenkingen zijn gedaan, door wie en of er in het testament iets over is bepaald. Wat vaak gebeurt is dat een ouder aan een kind bijvoorbeeld een woonhuis tegen een lagere prijs verkoopt. Ook dit is een schenking. In het geval van deze broers en zus bleek dat de zus in totaal € 10.000,– van vader heeft ontvangen. Ik heb de broers verteld dat dit bedrag in hun situatie door de zus moet worden ingebracht. De zus heeft dit bedrag als voorschot ontvangen. In het kader van de verdeling dient dit voorschot verrekend te worden tussen alle kinderen. Op mijn advies heeft de verdeling op die manier plaatsgevonden.
Bij een verdeling van een nalatenschap is het verstandig juridisch advies in te winnen over de manier waarop verdeeld moet worden. De erfgenamen kunnen vaak niet overzien waarmee allemaal rekening dient te worden gehouden. Één voorbeeld hiervan is de inbrengverplichting. Als de erfgenamen onderling geen afspraken kunnen maken over de verdeling kan een advocaat ingeschakeld worden. Deze probeert dan buiten een procedure om tot een oplossing te komen. Lukt dat niet, dan kan een advocaat een procedure voeren bij de rechtbank.
Erfrecht is een van de specialisaties van ons kantoor.
BOSKAMP & WILLEMS ADVOCATEN
-UW SUCCES ONZE UITDAGINGMr. A.H. van Gerwen, sectie personen- en familierecht
Dr. Holtroplaan 42 Eindhoven
T: 040-2501414 F: 040 250 14 50
www.boskampwillems.nl
http://boskampwillemsadvocaten.wordpress.com/
Labels:
Advocaat,
Advocaten Eindhoven,
Boskamp en Willems,
Boskamp en Willems Advocaten,
Boskamp Willems,
Eindhoven,
Huub van der Westen,
mr. H.G.M. van der Westen,
mr. R.J.M. van Dalen,
Ron van Dalen
Abonneren op:
Posts (Atom)